ANALYSE VAN HET ZOETWATERBEHEER
          Inleiding
Tientallen wateropgaven zijn dankzij het advies 
          van de Commissie Veerman en het ontwerp Nationaal Waterplan in beeld 
          gebracht (1,2). Het zijn waterprobleemoplossende taken voor de komende 
          deelprogramma´s. Deze deelprogramma´s worden onderdeel van één integraal 
          totaalplan, één duurzaam evoluerende inrichting van de kust-, delta- 
          en riviergebieden.
          De herijking van de zoetwaterverdeling over het hoofdwatersysteem is 
          officieel afgelopen november begonnen en wordt in 2015 afgerond. Deze 
          herijking vormt het fundament van het Nationaal Waterplan en van een 
          klimaatbestendig Nederland. In dit op te stellen plan prevaleren de 
          doelen waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Daarnaast krijgen het 
          gezond maken van de deltawateren en het ontwikkelen van estuariene dynamiek 
          veel aandacht.
          Noodzaak van centrale regie
Op de nationale bijeenkomst Deltaprogramma van 10 juni 
          2009 sprak Cees Veerman de wens uit dat lopende waterprojecten onverminderd 
          doorgaan en dat de komst van een Nationaal Waterplan niet als zand in 
          de motor mag werken. Echter, indien projecten afhankelijk zijn van een 
          nog nader te bepalen inrichting, dan ligt een pas op de plaats voor 
          de hand.
          Een voorbeeld hiervan is de verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Dit 
          lopend gebiedsproces kan de gang naar estuariene dynamiek of waterveiligheid 
          frustreren en zou daarom beter even kunnen wachten. Mocht er bij de 
          landelijke herverdeling voldoende zoet water voor doorstroming ter beschikking 
          komen dan vervalt de noodzaak van dit verziltingproject. De onomkeerbaarheid 
          van de verzilting van één van de grootste zoetwaterbuffers van Nederland, 
          evenals de inrichting van de Zuidwestelijke Delta, zijn cruciaal voor 
          het komend integraal landelijk waterbeheer en vragen om zorgvuldig afgewogen 
          besluiten. 
          
          Een reeks aan innovatieve ideeën van de afgelopen 
          jaren leidt de aandacht af naar spectaculaire nevendoelen, die echter 
          voor de hoofddoelen geen zoden aan de dijk zetten. Een centrale regie 
          met een algemene visie maakt een eind aan de verbrokkeling van waterstaatkundige 
          plannen. 
          Voor regionale stuurgroepen is het pas mogelijk om definitieve deelprogramma´s 
          samen te stellen als er sprake is van landelijke samenhang. Alle gebieden 
          krijgen daarom een opdracht van de Ministeriele Stuurgroep Deltaprogramma. 
          De kern van de opdracht is het op een zodanige wijze borgen van de lange 
          termijn waterveiligheid en klimaatbestendigheid en het scheppen van 
          de randvoorwaarden voor duurzame zoetwatervoorziening, dat dit op een 
          integrale wijze bijdraagt aan een ecologische en economische versterking 
          (3). Per deelprogramma zijn daarnaast de beschikbare middelen (geld, 
          diensten en watergaranties) van belang. Bij de verdeling van zoetwateraanvoer 
          kan men per deelgebied zowel aandacht schenken aan het vaststellen van 
          de optimale aanvoer, als aan de maximaal en minimaal toelaatbare aanvoeren. 
          Vervolgens kan met de uitwerking van samenhangende regionale deelplannen 
          begonnen worden. Grote noodzakelijke beslissingen mogen niet langer 
          vooruit worden geschoven, zodat alle gebieden waar maatregelen genomen 
          moeten worden in een keer goed aangepakt worden (4).
          Maatregelen tegen het opkomend water
Toen de mens invloed kreeg op het Nederlandse landschap 
          werden de wordingsprocessen, sedimentatie en veenvorming, aan banden 
          gelegd en daalde het oppervlak door exploitatie van veen en ontwatering. 
          Laag Nederland is hierdoor geen lage delta, maar een lager gelegen land, 
          bedreigd en aangetast door de zee. Met de verwachte zeespiegelstijging 
          en de sterk wisselende rivierafvoeren nemen de kansen op overstroming 
          toe. 
          De goedkoopste en meest beproefde manier om de strijd tegen het wassende 
          water te voeren, is nog altijd het ophogen van de dijken (5). Goede 
          dijken in combinatie met degelijke keringen en sluizen geven de beste 
          bescherming aan Nederland. De tweede veiligheidstoetsing primaire waterkeringen 
          heeft in 2006 plaatsgevonden. Op het verbeteren en verhogen van de dijken 
          mag men niet bezuinigen. Eerst moet het achterstallig onderhoud worden 
          verricht. Dijkverhoging geeft niet alleen meer veiligheid, maar vergroot 
          ook de afvoercapaciteit van rivieren. 
          Een watersnood kan nog altijd een ramp veroorzaken en tegelijk de reputatie 
          van Nederland op waterstaatkundig gebied wegvagen. De Randstad loopt 
          hierbij een groot risico. Nederland ligt voor meer dan de helft beneden 
          de zeespiegel en heeft te kampen met onder meer de gevolgen van de aanleg 
          van de Nieuwe Waterweg. Bij de werking van de Maeslantkering is de huidige 
          faalkans van 1/100 weliswaar op dit moment voldoende, maar de marges 
          zijn verdwenen. Met een rijzende zeespiegel, toenemende rivierafvoer 
          en de onzekerheid of deze faalkans ook in de toekomst haalbaar blijft, 
          is het moment dat de voornaamste schakel in de beveiliging van West-Nederland 
          niet meer voldoet, niet ver af. Goede evacuatie lijkt in dit dichtbevolkt 
          gebied onmogelijk en watersnood in de Randstad kan onze economie voor 
          lange tijd ontwrichten. De gevolgen kunnen aanzienlijk groter zijn dan 
          die van de Watersnoodramp van 1953 (6).
          Het grootste gevaar komt uit zee en heeft een voorspellingstijd van 
          slechts zo'n 24 uur. Elke investering in de veiligheid van de voordeur, 
          de afsluiting van de Nieuwe Waterweg, betaalt zich dubbel en dwars uit. 
          Een echt substantiële verbetering vindt plaats door de kering in de 
          Nieuwe Waterweg dubbel uit te voeren. Een goed uitgevoerde zeesluis 
          met twee onafhankelijk werkende deuren zou zonder problemen de vereiste 
          veiligheid kunnen opleveren. 
          Langzamerhand dringt eveneens het besef door dat men niet ongelimiteerd 
          estuariummondingen kan blijven uitdiepen ten behoeve van de steeds grotere 
          zeeschepen. De toegankelijkheid is ook op andere wijzen op te lossen, 
          zoals gebeurt door de zeewaartse accentverschuiving naar onder meer 
          de Europoort en de Maasvlakte. Stadshavens en oude haventerreinen veranderen 
          in jachthavens met woonwijken. 
 
          Impressie van een open Europoort en een Nieuwe Waterweg met 
          schutsluizen (oranje) en spuisluizen (geel) in zee.
          Schutsluizen of hydraulische schuiven in een verlengde 
          Nieuwe Waterweg in zee lijken goede oplossingen. Tijdens de aanleg blijft 
          de Nieuwe Waterweg open. Door in de flankerende dijk aan de noordzijde 
          spuisluizen te situeren, kan het Rijnmondgebied gedoseerd blijven spuien 
          in zee of in een bekken. Met een kustbekken waarin het peil is verlaagd, 
          raakt ook een afgesloten Rijnmond haar overtollig water kwijt bij hoge 
          zee- en rivierwaterstanden. Ten zuiden van de verlengde waterweg blijft 
          de Europoort in verbinding met zee en valt een westwaartse uitbreiding 
          van het open havencomplex te overwegen.
          Over de wijze waarop de Nieuwe Waterweg wordt afgesloten en de precieze 
          locatie zal nog gediscussieerd worden, maar de principiële beslissing 
          dat dit gaat gebeuren dient spoedig genomen te worden voor een tijdige 
          realisatie.
          Zoetwatervoorziening
Met het oog op een toekomstig tekort aan zoet water 
          is er alvast een Nationale Verdringingsreeks in vier categorieën opgesteld 
          (2). Wie heeft bij schaarste het meeste recht op zoet water? Op de vierde 
          en laatste plaats staan scheepvaart, landbouw, natuur, industrie, waterrecreatie 
          en binnenvisserij. Zij zullen bij lage rivierafvoeren als eerste moeten 
          inleveren. 
          Het ontwerp Nationaal Waterplan kiest voor het langer vasthouden en 
          benutten van het zoete water (2). Van de totale rivierwateraanvoeren 
          van Rijn en Maas wordt momenteel 40% gebruikt voor het terugdringen 
          van het zout in de Nieuwe Waterweg. De overheid kan het goede voorbeeld 
          geven in het zuinig en efficiënt omgaan met zoet water door “het lek 
          van Holland” te dichten met sluizen voor de Nieuwe Waterweg (7).
          De huidige zomerafvoer van de Rijn van 1.700 kubieke meter per seconde 
          kan deze eeuw afnemen naar 700 kubieke meter per seconde. Van een vrije 
          doorstroom door de Nieuwe Waterweg is dan absoluut geen sprake meer 
          (8). Ondanks de huidige voorkeursbehandeling van de Nieuwe Waterweg 
          bij de zoetwateraanvoer, is zelfs nu achterwaartse verzilting via het 
          Spui van het Haringvliet niet altijd te voorkomen. Zodra de Rijnmond 
          gesloten wordt, komt er zoet water beschikbaar voor het gezond maken 
          van de Nederlandse waterhuishouding en voor de in het ontwerp Nationaal 
          Waterplan gestelde wateropgaven. De sleutel voor een herverdeling van 
          de zoetwateraanvoer ligt dan ook in eerste instantie bij het beperken 
          van het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg. 
          Naast het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg wordt nog eens 40 
          procent van de rivierwateraanvoeren verbruikt voor het zoetspoelen van 
          verzilte poldersloten in (te) lage landbouwgebieden.
          Wanneer voor deze gebieden de werkelijke kosten worden doorberekend 
          voor de continue ontwatering en het periodiek zoetspoelen, dan ligt 
          veelal de keuze voor onder water zetten voor de hand. Deze besparing 
          levert voorraadvorming van zoet water op en deze toplaag van zoet water 
          geeft tegendruk aan zoute kwel en gaat hiermee verzilting tegen (9).
          Het ontwerp Nationaal Waterplan vermeldt dat de klimaatverandering vraagt 
          om een heroverweging van de huidige strategie voor (zoet)watervoorziening 
          en verziltingbestrijding. Beide hiervoor genoemde situaties van grootschalige 
          zoetwaterverspilling zijn nog maar nauwelijks in stand te houden en 
          op termijn niet te handhaven. Maatregelen tegen zoetwaterverlies dienen 
          dan ook hier genomen te worden. Het is verbazingwekkend dat men met 
          het resterende zoete water tot nu toe redelijk aan de vraag kan voldoen. 
          Na een herijking van de zoetwateraanvoer hoeft zoetwatertekort in Nederland 
          geen probleem meer te zijn.
          Afvoer van rivierwater
De maatregelen in het kader van `Ruimte voor de Rivier` 
          hebben als uitwerking dat het rivierwater sneller richting zee wordt 
          afgevoerd. De problemen voor tijdelijke wateropvang en waterdoorvoer 
          komen vervolgens nog meer op het bordje van de Zuidwestelijke Delta. 
          De Rijnmond heeft geen bergend vermogen en is hierdoor als permanente 
          afvoerroute ongeschikt. Voor tijdelijke berging en noodafvoer worden 
          daarom de voormalige zeegaten van de Zuidwestelijke Delta ingezet. 
          Bij normale en geringe afvoeren wordt ongeveer 70 tot 80 procent van 
          al het rivierwater naar de Nieuwe Waterweg geleid (1). De Haringvlietsluizen 
          worden zodanig bediend dat de Nieuwe Waterweg zo lang mogelijk 1.500 
          kubieke meter zoet water per seconde kan lozen. Jaarlijks gaan zo tientallen 
          kubieke kilometers zoet water verloren. Intussen neemt de rivieropwaartse 
          invloed van de zee ons in de tang en dringt via het zuidwesten en het 
          noorden steeds verder door. 
          De onderhandelingen tussen verschillende sectoren in de delta worden 
          vaak gedicteerd door de scheepvaartbelangen. Behoud van een open verbinding 
          met zee lijkt op korte termijn voor Rotterdam economisch aantrekkelijk. 
          Er zitten voor Rotterdam en omgeving veel voordelen aan zeesluizen; 
          binnenhavens zonder getij, behoud van zoet water, geen milieuwisselingen, 
          meer stabiliteit voor de dijken rond het Rijnmondgebied, de Volkeraksluizen 
          worden wellicht overbodig (kunnen de meeste tijd geheel open blijven) 
          en de bereikbaarheid van het achterland blijft langer intact. Daarbij 
          kan de Rijn-Schelde corridor zoet en getijloos blijven en worden er 
          de huidige milieuproblemen, zoals blauwalgen, met doorstroming opgelost. 
          Het Volkerak-Zoommeer hoeft niet meer te verzilten en de zoetwatervoorziening 
          voor Zuidwest Nederland is veilig gesteld. Zo´n herziene inrichting 
          maakt tevens een einde aan de instabiliteit van de dijken langs het 
          Spui, de Dordtsche Kil en de Oude Maas vanwege de hier na 1970 sterk 
          toegenomen stroomsnelheden. Ook achterwaartse verzilting van het Haringvliet 
          wordt hiermee voorkomen.
Bij zeer hoge rivierafvoeren en tijden waarop men niet in zee kan spuien, zoals bij stormvloed, adviseert de Deltacommissie om het Rijnmondgebied tijdelijk af te sluiten. Dit is voorgesteld in de vorm van een Afsluitbaar Open Rijnmond (AOR) (10). Al het water aangevoerd door Lek, Waal en Maas wordt dan richting Biesbosch en Haringvliet geleid (zie afbeelding 1). Nu is het Haringvliet voor tijdelijke wateropvang in de Zuidwestelijke Delta onvoldoende. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot bij hoge rivierafvoeren het overstromingsrisico in de hele regio. Het water kan bij de weergegeven afsluiting alleen maar stijgen tussen de in de afbeelding met geel aangegeven aangepaste en nieuwe dijken.
Om de maatgevende afvoer van 16.000 kubieke meter per 
          seconde van het huidige rivierverruimingsprogramma te kunnen opvangen 
          is voldoende noodberging, het behoud van verval en doorstroming en tenslotte 
          meer spuicapaciteit naar zee nodig. Alleen een maximale berging zal 
          de stijging van het water in de delta bij tijdelijk gesloten riviermonden 
          aanzienlijk verminderen. De Deltacommissie adviseert om Volkerak-Zoommeer, 
          Grevelingen en eventueel de Oosterschelde in te zetten voor tijdelijke 
          noodberging (1). 
          Een verbeterde doorvoer via het Hollandsch Diep dankzij trajectverlenging 
          van de afvoerroute naar zee valt mee te nemen in de afwegingen bij het 
          onderzoek naar een Afsluitbaar Open Rijnmond. Met zeesluizen hoeven 
          de nieuwe beweegbare hoogwaterkeringen van een AOR, op de afbeelding 
          in rood, minder vaak dicht, omdat het zeewater het rivierwater niet 
          zal opstuwen, en met een verlengde meanderende afvoer door vrijwel de 
          gehele delta hoeven de dijken minder rigoureus aangepast te worden. 
          De dijken in Zeeland zijn immers van oorsprong zeewerend.
%20TUD-KvK%20%5BA4%5D-mail%20res.jpg)
Afb. 1: ‘Afsluitbaar Open Rijnmond´, T. Rijcken, TU Delft 2008
        
Voorspellingen over de gevolgen van de klimaatverandering hebben een hoge mate van onzekerheid. Met een inrichting waarbij men veranderingen stapsgewijs kan bijhouden en gefaseerd kan sturen, neemt men geen maatregelen die later overbodig blijken en kan het voortschrijdend inzicht het vervolgtraject bepalen. Om kosteneffectief te werken, dient elke stap op zich een rendabel en afgerond geheel te zijn, passend in de visie voor de langere termijn. De Deltacommissie wil waterproblemen voorkomen of ongedaan maken. Oplossingen hiervoor die samengaan met landschapsvormende processen zijn op termijn stabieler en goedkoper en hebben de voorkeur boven technische oplossingen. Hoe kunstmatiger de te nemen maatregelen zijn, des te hoger zijn doorgaans de investeringen en des te meer de blijvende kosten (11). Zo is natuurlijke afvloeiing te prefereren boven het oppompen van water. Aansluiting bij de voortgaande natuurlijke processen draagt bij aan de kwaliteit en duurzaamheid. Het wordt geen strijd tegen het water, maar een samenwerking met het water voor een klimaatbestendig Nederland.
          Ecologische verbetering in delta 
          en rivieren
De Afsluitdijk betekende in 1932 een enorm verlies aan 
          trekvissen. Deze afsluiting maakte het voor veel vissen vrijwel onmogelijk 
          om hier vanuit zee de rivieren te bereiken. Met de aanleg van de Deltawerken 
          volgde later een tweede klap. Door de Afsluitdijk en de Deltawerken 
          zijn verbindingen verbroken en is vervolgens de kwaliteit van diverse 
          geïsoleerde wateren gedaald (12). Vanwege de ecologische gevolgen is 
          het voor de Nederlandse trekvis inmiddels vijf voor twaalf. In de komende 
          planvorming vereisen de implementatie van de EU-Kaderrichtlijn Water 
          (KRW) en het Natura 2000-beleid maatregelen om het estuariene karakter 
          van de deltawateren te herstellen.
          Het ‘oorspronkelijke’ estuariene karakter zal echter niet op dezelfde 
          locaties terugkeren, omdat zowel de natuur als de inrichting van Nederland 
          continue veranderen. Zo komt het einde in zicht van de zoetwatergetijdengebieden 
          langs de Oude Maas en in de Sliedrechtse Biesbosch, die na de Deltawerken 
          konden voortbestaan vanwege het restgetij via de Nieuwe Waterweg. Met 
          de afsluiting van de Nieuwe Waterweg verdwijnen eveneens de enorme zoetwaterbellen 
          die tweemaal daags in de Noordzee stromen en die tot ver in de Waddenzee 
          waarneembaar zijn. 
          Met een herziening van de zoetwaterverdeling doet zich een unieke kans 
          voor om met continue open verbindingen de ecologische relaties tussen 
          zee en rivieren blijvend te herstellen. Om hierbij de rivieropwaartse 
          invloed vanuit zee terug te dringen is verlenging van de afvoerroutes 
          van het rivierwater naar zee of in zee gewenst. 
          In de stroomgebieden van Rijn en Maas is tientallen jaren gewerkt aan 
          onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. 
          Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang 
          van zout naar zoet. Als de natuurlijke relatie tussen rivieren en zee 
          zich kan herstellen, dan kunnen de rivieren de ruggengraat gaan vormen 
          van de natte component van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk 
          van de Nederlandse natuur. Het herstel van de estuariene dynamiek in 
          de gezamenlijke delta van Rijn, Maas en Schelde geeft een enorme impuls 
          aan de West-Europese natuur.
          De komende waterverdeling bepaalt de mogelijkheden voor inrichting. 
          Men kan zich afvragen of hierbij gespecificeerde formuleringen van natuurdoelstellingen 
          niet overbodig zijn, aangezien de morfologische voorspellingen, die 
          de basis vormen voor de effectvoorspelling voor de natuur, met relatief 
          grote onzekerheden zijn omgeven. Dit geldt in sterke mate voor de betrokken 
          Natura 2000-gebieden.
          Waardevolle natuurgebieden zullen van karakter veranderen, maar het 
          verlies van biotopen wordt ruimschoots gecompenseerd door inrichtingen 
          die op termijn het beste zijn voor het milieu en het ontstaan van nieuwe 
          natuurgebieden. Hierbij valt te denken aan het gezond maken van geïsoleerde 
          deltawateren middels doorstroming, de uitbreiding van de voorkust en 
          de verlenging van de estuariene overgangsgebieden naar zee. Het is vervolgens 
          aan de natuur om aan duurzame, kwalitatieve en voortgaande processen 
          verdere invulling te geven. De mens wordt eerder toeschouwer dan spelbepaler 
          en aanschouwt waar en in welke vorm de estuariene dynamiek ontstaat.
De baten van de natuur worden vaak onderschat. Onze 
          economie heeft behoefte aan een ecologisch fundament, aangezien een 
          gezonde delta voorwaarde is voor een gezonde economie (13). Hiervoor 
          is een integrale watersysteembenadering noodzakelijk. Recreatie, landbouw, 
          scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu 
          varen er wel bij. 
          Het illustratief maken, het vergelijken en het combineren van landelijke 
          integrale inrichtingsvoorstellen dragen bij tot de beeldvorming van 
          een klimaatbestendig Nederland.
INRICHTINGSVOORSTEL
De Adviesgroep Borm & Huijgens heeft begin 
          2009 een inrichtingsvoorstel tot integraal landelijk waterbeheer gepresenteerd, 
          gebaseerd op voorgaande analyse. Door het zoete water langer vast te 
          houden en dit water meanderend te laten afstromen via de Zuidwestelijke 
          Delta en langs de Afsluitdijk, kunnen naar alle waarschijnlijkheid de 
          zoetwatervoorraden behouden blijven. Ook worden de ecologische relaties 
          tussen zee en rivieren blijvend hersteld, wordt de waterveiligheid vergroot 
          en neemt de landinwaartse invloed van de zee af. 
          Voor beide regio´s met een grote meervoudige wateropgave, de Zuidwestelijke 
          Delta en het IJsselmeergebied, worden hierna globale inrichtingssuggesties 
          gepresenteerd (1). 
          Een gezonde Zuidwestelijke Delta
          
          Met de Deltawerken is het zoute getijdenmilieu 
          in de Oosterschelde behouden gebleven. Het meeste rivierwater wordt 
          door de Nieuwe Waterweg naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten 
          zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren zijn kwalitatief 
          minder geworden en scoren intussen op veel punten ‘slecht’ of ‘ontoereikend’ 
          (14). De ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen 
          en abrupte overgangen van milieu en zuurstofgebrek kunnen opgelost worden 
          met doorstroming van rivierwater en middels getijden. Het zoete rivierwater 
          dat nu via een korte weg in zee wordt geloosd, kan zoveel mogelijk door 
          de wateren van de delta stromen, zich mengen met het zoute water onder 
          invloed van getijdendynamiek en stroomt pas bij de stormvloedkering 
          in zee. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame delta 
          en kan een open estuarium gecombineerd worden met een korte kustlijn. 
          Ecologie en veiligheid gaan samen (15).
Het deltamilieu is gebaat met doorstroming bij het oplossen 
          van de huidige problemen. De hiervoor te nemen maatregelen zijn onder 
          meer een forse doorsteek door Goeree-Overflakkee en een open verbinding 
          van de Grevelingen met de Oosterschelde. Vervolgens kan het water meanderen, 
          zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater zal dan met een grote 
          S-bocht naar zee stromen (zie afbeelding 2). Het water stroomt kronkelend 
          weg via de voormalige zeegaten, waardoor de zee relatief verder weg 
          komt te liggen. Het achterland is hierdoor beter beschermd tegen hoge 
          zeewaterstanden en opwaaiende westenwind. Deze inrichting vermindert 
          de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging 
          of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke 
          overgang van zout naar zoet mogelijk. 
          Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met 
          gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding 
          (16). De draagkracht van de Oosterschelde, die was afgenomen door het 
          stoppen van de aanvoer van nutriënten door rivierwater en het verdwijnen 
          van het brakke water, kan zich herstellen. De stroomsnelheid zal er 
          toenemen zodra de ´verstopte ader´ wordt genezen door een open verbinding 
          met de Grevelingen. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen, 
          vaak met zuurstofgebrek voor het bodemleven, ondergaat de grootste veranderingen. 
          Deze wordt een dynamisch duurzaam systeem, een getijdengebied met doorstroming 
          en overgangen van zoet naar zout (17). 
          
 
        
Figuur 2: Schets inrichtingsvoorstel Zuidwestelijke Delta - W. Borm
Inzet van de Grevelingen is nodig als noodberging, 
            voor de verlenging van de afvoerroute van rivierwater met een overgang 
            van zoet naar zout en voor het terugdringen van de landinwaartse invloed 
            van de zee. Gefaseerd kan eerst de verbinding met de Oosterschelde 
            tot stand gebracht komen, gevolgd door een geleidelijke toename van 
            zoetwateraanvoer vanuit het westelijk Haringvliet.
            Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt voor de veiligheid van tevoren 
            vanuit Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde in zee gespuid, waarna 
            de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt kan 
            worden. Dit garandeert langer de vrije afwatering van onder meer het 
            gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch 
            Diep kan op zo´n tijdstip blijven doorstromen, zodat stagnatie van 
            doorstroming met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft 
            en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert. Zodra 
            het mogelijk is wordt er maximaal gespuid door de Haringvlietsluizen 
            en de overige spuimonden.
            De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming 
            en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen. Nu de kwaliteit 
            van de Rijn en de Maas is verbeterd, kunnen de visgronden van de Noordzee 
            en de delta weer profiteren van de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. 
            Het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger 
            veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen, 
            en zo nodig extra spuisluizen in de Brouwersdam, alvast het overtollige 
            rivierwater om verzoeting van de Oosterschelde te voorkomen. 
            Momenteel wordt nog overwogen om het Zoommeer-Volkerak zout te maken 
            om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende 
            beschikbaarheid van zoet water, kan dit zoete water ook door de huidige 
            randmeren stromen om deze te reinigen en te verversen. Zoet water 
            in de randmeren gaat de verzilting van West-Brabant tegen. Tholen, 
            West-Brabant en de Hoekse Waard komen niet meer in de problemen wat 
            betreft zoetwatervoorziening. De binnenvaartroute van de Rijn-Scheldecorridor 
            blijft hierbij zoet en getijloos.
            
            Een veilig en duurzaam systeem rond 
            de Afsluitdijk
            
            De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan 
            de veiligheidseisen (18). De veiligheid waarborgen is van nationaal 
            belang, maar daarnaast spelen milieu en buffering van zoet water een 
            grote rol. De voorkeur gaat naar een duurzame inrichting, aansluitend 
            bij de natuurlijke processen. Behoud van een natuurlijk verval van 
            IJssel tot Waddenzee is van belang voor een goede afvloeiing. 
            Het veiligstellen van de zoetwatervoorraden van het IJsselmeer en 
            de Zuidwestelijke Delta voorkomt zoetwaterschaarste. Daarnaast behoren 
            beide regio´s bij hoge afvoeren het teveel aan water tijdelijk te 
            kunnen bergen. In de Zeeuwse Delta, waar het meeste rivierwater heengaat, 
            kan de waterberging aanzienlijk worden vergroot. Slechts 15 procent 
            van het rivierwater stroomt naar het noorden en kan opgevangen worden 
            door een spontane en tijdelijke verhoging van het IJsselmeer. 
            Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet draagt 
            ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. 
            Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen 
            voorkomen te worden. Tevens moet het IJsselmeer onder alle omstandigheden 
            zoet blijven. Dit vraagt om een te reguleren verbinding van het IJsselmeer 
            met de Waddenzeedynamiek. 
            Een combinatie van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op 
            het verhoogde Makkummerzand, wordt voorgesteld (zie afbeelding 3). 
            De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders. Op deze wijze 
            ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm 
            van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het 
            zeewater beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan 
            de Waddenzee. Een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk 
            staat garant voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing. De dijken 
            kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de 
            Afsluitdijk. De vorm van afbeelding 3 voor doorstroming is dan ook 
            slechts schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen 
            kilometers, een vismigratierivier waarlangs het rivierwater wordt 
            afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring 
            van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat 
            het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee 
            nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt. 
            
Afb. 3: Schets inrichtingsvoorstel Afsluitdijk - W. Borm
Voor noodsituaties is aanvullend een stormvloedkering 
            (SVK) gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis 
            aan de Friese kant worden ingezet. De bodem en het waterpeil van het 
            IJsselmeer mogen, net zoals bij de Waddenzee, geleidelijk meegroeien 
            met de zeespiegelstijging. 
            De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige 
            schutsluizen. In het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk 
            komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd 
            verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen 
            die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.
Conclusie
De hiervoor genoemde inrichtingsuggesties zijn beide 
            landelijk samenhangend, gebaseerd op voorgaande analyse en sluiten 
            aan bij de natuurlijke processen. Verder is het opgesteld met inachtneming 
            van de verschillende belangen. Het beperken van het zoetwaterverlies 
            door de Nieuwe Waterweg is als belangrijkste randvoorwaarde genomen, 
            omdat anders de vraag blijft of na maatregelen voor efficiënter gebruik 
            van zoet water de minimumafvoeren van de rivieren in de zomer voldoende 
            zullen zijn voor beide inrichtingen. 
            Bij deze suggesties is vooral gekeken naar het gezond maken en verbinden 
            van de geïsoleerd geraakte deltawateren. Andere mogelijkheden liggen 
            in het zeewaarts verlengen van de estuariene overgangsgebieden, in 
            combinatie met de uitbreiding van de “voorkust” (19). In de luwte 
            van de Deltawerken en de Maasvlakte legde de natuur de Voordelta aan. 
            
Professor H.L.F. Saeijs noemt de Natuur de beste ingenieur. We moeten dan ook de kans om met deze samen te werken met beide handen aangrijpen.
__________________________________________________
Bronnen:
            1 Veerman C. et al ,‘Samen werken met water’
            Bevindingen van de Deltacommissie, Den Haag [2008]
2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ‘Ontwerp Nationaal Waterplan’ Den Haag [2008]
3 Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, ‘Nieuwsbrief nr.4’
            Uitgave september [2009]
4 Nijhof A. , ‘Een veilig en leefbaar Nederland’
            Uitgave Waterstand 8 [2009]
5 Rooijendijk C., ‘Waterwolven, een geschiedenis van stormvloeden, 
            dijkenbouwers en droogmakers’
            Uitgeverij Atlas Amsterdam/Antwerpen [2009]
6 Tongeren van & Ven van de, ‘De Nationale Balans en de Overheidsbalans’
            Centraal Bureau voor de Statistieken [1997]
7 Saeijs H.L.F., ‘Omgaan met een wereld watercrisis’
            Gezondheidsraadlezing [1998]
8 Alphen van J., ‘De Rijnmond in de toekomst: open, dicht of afsluitbaar?’
            Rijkswaterstaat Waterdienst [2009]
9 Vries A. de & Vries I. de, ‘Verzilting intern, extern, en regionale 
            gevolgen: wat weten we ervan?’ 
            Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]
10 Rijcken T., ‘Afsluitbaar-open variant van het Rijnmondgebied’
            TU-Delft [2008]
11 Saeijs H.L.F., Flameling J.A. & Adriaanse L.A., 
            ‘Eco-pragmatisme, Omgaan met rivieren, delta´s, kust en zee in de 
            21e eeuw’
            De Staat van Water [1999]
12 Cock Buning T. et al, ‘Op weg naar een Rijke Delta’
            InnovatieNetwerk [2008]
13 Saeijs H.L.F., ‘Levend water, goud waard’
            Symposium Het Verborgen Vermogen [1999] 
            Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]
14 Boo M. de, ‘Stagnatie in de Delta’
            NRC. Handelsblad, 9 november, p. 35 [2002]
15 Lammers H., ‘De voordelta en zijn bijdrage aan de rest van de 
            delta’
            Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]
16 Adriaanse L. & Saeijs H.L.F. ‘Zandhonger in de Oosterschelde’
            Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]
17 Langerak L., ‘Ontwikkeling van het Grevelingenmeer’
            Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]
18 Adviescommissie Nijpels ‘Toekomst Afsluitdijk’
            Rijkswaterstaat, Provincies Friesland en Noord-Holland [2008]
19 Haak R. van den & Stokman P.G., ‘De Haakse Zeedijk´`
            Integraal inrichtingsvoorstel [2009]