Informatie naar aanleiding van
          de motie Geurts (17-11-2014) 
Informatie naar aanleiding van
          de motie Geurts (17-11-2014) 
Plan Spaargaren voorziet in de aanleg van zeesluizen 
          in de splitsing van de Oude en Nieuwe Maas en sluit zo de Nieuwe Waterweg 
          aan de oostzijde af. 
          Het plan wordt op initiatief van de Tweede Kamer nader onderzocht. 
          Deze maatregel heeft grote voordelen voor het landelijk watersysteem 
          en kan aan het Deltaprogramma een zeer gunstige wending geven. 
De waterbeheerplannen van de waterschappen en 
          de provinciale waterplannen zijn gebonden aan de deltabeslissingen 2014. 
          Hiervoor komt koerswijziging dan wel te laat, maar zeesluizen zijn er 
          voorlopig toch nog niet.
          De betrokken bestuurslagen kunnen in de komende jaren alsnog richting 
          geven aan het vervolg van het waterbeheerplan van het Waterschap Nederland. 
          
Historisch geografisch weerlegt deze notitie de huidige koers van het Deltaprogramma voor de Zuidwestelijke Delta en draagt suggesties ter herziening aan in het kader van de motie Geurts.
1. Nederland 500 voor Christus
De 
          lagune achter de schoorwal met duinen is nog niet geheel gevuld met 
          slib en veen (bruin): Zie het Flevomeer en kwelders in het noorden.
Toen de mens invloed kreeg op het landschap begon een 
          ruim duizendjarige periode met winning van veen, bodemdaling en landverlies.
          De overstap van terpen naar dijken maakte een einde aan de wordingsprocessen. 
          
Door het bemalen van polders vanaf de 14e eeuw ging 
          de veenbodem verder oxideren en inklinken. Dat dalingsproces gaat nog 
          steeds door met enige centimeters per jaar.
          Meer dan de helft van het land brachten we beneden de zeespiegel.
Oude venen werden verlaten, dijkonderhoud liet te wensen over en in oorlogstijd ging men over tot inundaties. Zo kon de zee met gemak gaten in het te lage land slaan: Waddenzee, Zuiderzee en de zeegaten in het zuidwesten ontstonden.
Een eeuw geleden dreigde Nederland aan het zeegatgeweld 
          ten onder te gaan.
          Na de Zuiderzeevloed van 1916 werd eindelijk besloten om het grootste 
          zeegat te sluiten: Zuiderzee werd IJsselmeer. In het zuidwesten nam 
          men na de ramp van ’53 pas maatregelen: De Deltawerken. Zo werd de zwaar 
          doorbroken kustlijn met dammen grotendeels hersteld. 
2. Zeegaten en overgebleven land
          
          De kaart toont hoe het zuidwesten er in de 16e eeuw aan 
          toe was. 
          De zee had de vrijwel aaneengesloten kustlijn doorbroken, de delta uitgehold 
          en het estuarium teruggedrongen tot aan de Biesbosch en achter Antwerpen.
          Het resterende landoppervlak kwam in de vorm van eilandpolders letterlijk 
          in zee te liggen. Geteisterd door stormen en watersnoden hield Zeeland 
          zich met wisselend succes boven water. 
3. Nederland zonder dijken

          Met zo’n 5000 gemalen en in totaal 17.500 kilometer aan 
          dijken worden de Lage Landen continue ontwaterd. 
          Voor de waterveiligheid moet het Waterschap Nederland haar dijkring 
          kunnen sluiten en de kuststerkte mag niet als los zand aan elkaar hangen.
          Preventief beleid in het verlengde van de Zuiderzeewerken en de Deltawerken, 
          is de juiste aanpak. 
4. De Zuidwestelijke Delta
Eilanden werden van oost naar west aan elkaar gekoppeld. Zo kregen de zeegaten de vorm van ‘zeearmen’. Later verdeelden de dammen van de Deltawerken deze immense wateroppervlakten in compartimenten.
Het Deltaplan zou de zeegaten sluiten en de Zuidwestelijke 
          Delta (ZWD) veranderen in een zoet Zeeuws merengebied. Het plan had 
          als doelen waterveiligheid, zoet water voor landbouw en industrie en 
          een getijloze en zoete binnenvaartverbinding tussen Rijn en Schelde 
          met beheersbaar peil.
          De deltacommissie mocht echter niet de Westerschelde 
          en de Nieuwe Waterweg sluiten. Deze open gebleven wateren veroorzaken 
          nu de meeste waterproblemen. 
          Veranderingen geven weerstand en onder druk van 
          milieuactivisten en visserij kwam er een stormvloedkering in de Oosterscheldedam. 
          De Oosterschelde bleef hierdoor zout met getijden. In dezelfde hype 
          werd alsnog besloten om van de Grevelingen (een gepland zoetwatermeer) 
          een zoutwatermeer te maken. Alleen het zoete Haringvliet mocht tot aan 
          de dam verzoeten. Zeeland bleef vervolgens verstoken van rivieraanvoer 
          en heeft nog nooit zo sterk in het zout gelegen als nu. 
Het openen van de voormalige zeegaten naar zee, wat 
          sommigen als ‘herstel’ propageren, is tegengesteld aan wat er moet gebeuren. 
          
          Naast verhoging van de waterveiligheid is verkleining van de onnatuurlijk 
          grote wateroppervlakten en doorstroming met rivierwater gewenst. Dit 
          laatste gaat verzilting tegen en geeft verversing, verbinding, nutriëntenaanvoer 
          en sedimentatie. 
          Het Volkerak-Zoommeer (VZM) verzilten? Nooit doen!
          Het Haringvliet deels verzilten? Maak dan eerst de Grevelingen zoet!
5. Problemen met zoetwateraanvoer

        
Citaat Johan van der Gronden, vz. WNF: 
          “Waterschaarste in Nederland? In het stroomgebied van de Rijn, één 
          van Europa’s hoofdrivieren? Hoe krijgen we dat voor elkaar? Heel simpel: 
          wij gebruiken een groot deel van ons rivierwater om het zoute zeewater 
          terug de zee in te duwen. Zo houden we het water dat voor het Groene 
          Hart is zoet. Maar deze inrichting houdt het hele Nederlandse waterstelsel 
          in de houdgreep.”
Minder dan een tienduizendste van al het water op aarde 
          is zoet oppervlaktewater.
          Van dit water in rivieren en meren is veel leven en welvaart afhankelijk.
          Niets is waardevoller dan dit water.
          We dienen er zuinig mee om te gaan.
6. De huidige situatie

        
De minimum zomerafvoeren nemen deze eeuw af van 1700 
          m3/s naar 700 m3/s. 
          Die hoeveelheid is veel te weinig om het zout in de Nieuwe Waterweg 
          terug te dringen.
          Zie op kaart: Waterverdeling, inlaatpunten Spui en Gouda. 
          De overheid is met het “Lek van Holland” veruit de grootste verspiller 
          van zoetwater.
          Het landelijke tempo van verzilting is zo’n 10.000 ha per jaar. Dit 
          verslechtert het vestigingsklimaat aanzienlijk.
Grootschalige systeemmaatregelen ontbreken
          Tot nu toe pakte men de landelijke rivierwaterproblemen 
          aan met grote waterloopkundige systeemmaatregelen, zoals het graven 
          van de Nieuwe Merwede, de Bergse Maas en het Kanaal bij Pannerden. Aanvullend 
          is Plan Noordwaard gerealiseerd, dat bij hoge afvoeren als overlaat 
          fungeert van de Nieuwe Merwede naar het Hollands Diep, en ook de Overdiepse 
          Polder draagt een steentje bij. Wanneer er voldoende noodberging komt 
          in het zuidwesten, zullen deze maatregelen echt effectief worden.
Maar hoe gaat het verder met het Deltaprogramma? 
          De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling, die was gepland van 
          2009 tot 2015, is nooit doorgezet. 
          Het nu voorgestelde voorzieningenniveau voor zoetwater accepteert bij 
          voorbaat zoetwatertekorten. 
          Meerlaagsveiligheid en overstromingsbestendigheid leggen zich in zekere 
          mate neer bij komende overstromingen.
          Tenslotte levert adaptief waterbeleid geen grootschalige systeemmaatregelen 
          en zeker geen lange termijn oplossingen, maar resulteert in een aanpak 
          met ad hoc oplossingen die veel weg heeft van pleisters plakken. 
Ondanks alle goede bedoelingen en inspanningen wordt er te weinig voortgang geboekt en langzaamaan zet het Deltaprogramma zich klem.
Waar ging het fout? 
          Bij gebrek aan een landelijk raamwerk kon het gebeuren dat de ondoordachte 
          planvorming voor de ZWD de overige deelplannen in een vroeg stadium 
          op het verkeerde been zette. 
          De optelsom van regionale en sectorale deelplannen resulteerde vervolgens 
          niet in het beoogde totaalplan voor een klimaatbestendig Nederland. 
          
          Bestuurders en politici lieten zich teveel sturen door ambities van 
          hoge ambtenaren, door uitvoerders en belanghebbenden. Het Deltaprogramma 
          stoelt voornamelijk op consensus en draagvlak. Het ontbrak met regelmaat 
          aan onderzoek en onderbouwing. Te vaak werden besluiten genomen op basis 
          van halve waarheden, met onvoldoende kennis van zaken en met het hanteren 
          van onjuiste doelen.
          Uitgaande van de meest gunstige prognoses werden plannen doorgedrukt. 
          
          Zo kreeg duurzaamheid een houdbaarheidsdatum, bleek robuust nogal kwetsbaar 
          en innovatief werd experimenteel. 
Averechtse projecten die eenmaal op de rails zijn gezet, 
          blijken moeilijk te stoppen en dreigen de komende jaren te leiden tot 
          forse kapitaalvernietiging.
          Het Deltaprogramma blijft wat betreft waterveiligheid en zoetwatervoorziening 
          ver onder de maat en is nauwelijks gericht op de lange termijn.
Het Deltaprogramma is een gezamenlijke verantwoordelijkheid 
          van de verschillende overheidslagen in Nederland en niemand lijkt daarbij 
          eindverantwoordelijk. 
          Uit angst voor gezichtsverlies verschuilt men zich sinds jaren achter 
          elkaar. 
De Nederlandse overheid behoort echter als een goed rentmeester te handelen.
7. Situatie 2050
          
          Afname van rivierafvoer zoals voorspeld:
          Geen houden meer aan. Inlaatpunten verzilt, algehele verzilting zet 
          door en bedreigt de zoetwatereconomie en drinkwatervoorziening. 
Het Deltaprogramma zet momenteel in op kleinschalige 
          wateraanvoer en op het IJsselmeer als buffer voor het hele land.
          De waterafhankelijke land– en tuinbouwsectoren leveren nu nog ons grootste 
          exportproduct, met een zeer hoge bijdrage aan het BNP, veel werkgelegenheid 
          en de grootste opbrengst per hectare.
          Verzilting bedreigt naast deze sectoren ook het meest geïndustrialiseerde 
          en dichtstbevolkte deel van het land.
Zonder duidelijke watergaranties zullen investeringen in de land- en tuinbouw afnemen en vindt er een geleidelijke afbraak van de sector plaats.
8. Havengebied Rotterdam
          
 
        
Het is nauwelijks te rijmen: De ‘voordeur’ Maeslantkering 
          met een faalkans van 1:100 en voor de dijken landinwaarts stelt men 
          de norm 1:100.000. Men had in het verleden veel geld kunnen besparen 
          als er beter en langer was gerekend aan onder meer de Europoortkering 
          (Maeslantkering en Hartelkering met verbindende waterkering). Met de 
          dijknormen die weer omhoog gaan zit er echter weinig reststerkte in 
          de dijken in het oosten van de Rijnmond-Drechtsteden. Hier liggen juist 
          de lastige stedelijke dijktrajecten met de meeste urgentie. 
          Kennisopbouw door inzicht, onderzoek en betrouwbare gegevens zijn onmisbaar.
          Dat pleit voor het huidige onderzoek naar Plan Spaargaren.
          Gezien de vele onzekerheden (in metingen, aannames of modellen) kiest 
          Plan Spaargaren voor een robuuste veiligheidsfilosofie en tevens extra 
          baten voor de buitendijkse gebieden en de zoetwatervoorziening. 
        
          Zeesluizen in de Nieuwe Waterweg betekenen:
          • Grotere waterveiligheid: Dijken minder kwetsbaar. 
          Er komen pompen voor noodsituaties wanneer spuien onmogelijk is. 
          Teveel aan rivierwater wordt afgevoerd via de ZWD.
• Besparing van miljarden: Het is immers een maatregel voor de lange termijn.
• Hoogwaterstand bij Rotterdam gemiddeld een meter lager. 
          
          Het omslagpunt van rivieren en zee verplaatst zich van de kwetsbare 
          regio Drechtsteden naar de ZWD, een regio met waterbergend vermogen.
• Maasvlaktes, Europoort en de afsluitbare Nieuwe Waterweg tot aan de Oude Maas blijven buitengaats en deels afsluitbaar. Oude stadshavens worden zoet en getijloos.
• Waterhoogte rivieren en stadshavens meer beheersbaar. Dit is gunstig voor diepgang scheepvaart en waterveiligheid.
• De gehinderde scheepvaart ten opzichte van een zeewaartse locatie vermindert aanzienlijk. Dit over twee sluiscomplexen verdeeld en met de voordelen van een beheersbaar rivierpeil en geen stromingsweerstand. Bevaarbaarheid rivieren beter gegarandeerd en in de benedenrivieren minder schutproblemen.
• Einde aan grootschalig zoetwaterverlies. Veiligstelling 
          inlaatpunten water. 
          Dat geldt voor de inname van zoetwater voor het Brielse meer bij Bernisse, 
          maar ook aan de Lek, de Noord, de Nieuwe Maas, het A’dam-Rijnkanaal 
          en het Lekkanaal (zie ook motie Geurts 22-09-2015).
• De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling 
          wordt een feit. 
          Zoetwater wordt ingezet om de algehele verzilting tegen te gaan en het 
          zout terug te dringen tot zo ver mogelijk tegen de kustlijn. 
          Nederland mag zoet worden en blijven.
• Geen voorzieningenniveau (waarmee we zoetwatertekort accepteren) en geen verdringingsreeks (wie krijgt bij schaarste nog wat), maar zoetwater in overvloed voor landbouw, industrie, huishoudens en export.
• Aanvoer van nutriënten voor de vis- en schaaldiersectoren.
• Algehele kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater.
• Voldoen aan verplichtingen voor vismigratie door zoetwateraanvoer.
• Verhoging van de biodiversiteit door zoetzout overgangen en estuariene dynamiek.
• Toename natuurbeleving en recreatie.
 
          Samengevat heeft deze hoofdkeuze invloed op het hele 
          landelijk watersysteem en is in onze ogen de sleutel tot een klimaatbestendig 
          land. Plan Spaargaren creëert namelijk een omvangrijke zoetwaterbuffer. 
          Met zeesluizen worden de bordjes in de delta verhangen en de mogelijkheden 
          aanzienlijk vergroot. 
          In het onderzoek n.a.v. de motie Geurts ligt het accent meer op de waterveiligheid 
          en wordt mogelijk te weinig aandacht besteed aan de behartiging van 
          zoetwatervoorziening en overige belangen.
          
Wanneer er zeesluizen komen, wat moeten we dan met de Kier, de verzilting van het VZM, de Natura 2000 plannen, de rijksstructuurvisie Grevelingen–VZM, een getijdencentrale in de Brouwersdam, het estuarium Haringvliet en ga zo maar door?
Ook al zijn de rapporten nog zo zwaarwegend, is er na 
          jaren consensus bereikt en wordt de inspraak vakkundig afgewimpeld, 
          dan nog dient er een streep gehaald te worden door plannen die averechts 
          of overbodig zijn.
          Men hoeft niet meteen alles weg te gooien, maar men zal wel alles moeten 
          herzien in een integraal kader en afgestemd op de lange termijn. 
        
9. Een nieuwe start
Start 
          met een lege plankaart van de ZWD met als basisgereedschap de bestaande 
          infrastructuur, met onder meer de dammen en kunstwerken van de Deltawerken.
Wat kun je ermee? Even een schot voor de boeg:
          • Beslis tot de aanleg van zeesluizen. 
• Probeer daar waar mogelijk het wateroppervlak van de voormalige zeegaten te verkleinen, zonder aan bergingscapaciteit in te boeten. Dat kan onder meer met het omkaden van platen en de aanleg van zoetwaterbekkens.
• Ook in het zuidwesten is een ruime zoetwatervoorraad nodig: Laat hiervoor spoedig de Grevelingen verzoeten. De daarvoor aangelegde kokersluis in de Brouwersdam kan met de afvoer van de zuurstofloze onderlaag beginnen.
• Leg bij de monding van het Haringvliet een migratierivier, dan kan de vismigratie zich hier alvast ontwikkelen.
• Bij de ingebruikname van zeesluizen sluit de beperkte trekroute Nieuwe Waterweg. Met aanvoer van rivierwater komt er een estuarium in de ZWD.
• Bij voldoende aanvoer stroomt er rivierwater door het VZM en de Oosterschelde. Zo herstelt de ecologische relatie tussen zee en rivieren.
• Een Westerscheldedam tenslotte, lost de problemen met het meest zuidelijke zeegat op en stopt de ondermijning van de stad Antwerpen.
Hoe we ook inrichten, waterveiligheid en zoetwatervoorziening bepalen de richting.
11. Slot
          Het wordt hoog tijd dat vakmensen met fundamentele kennis 
          van waterveiligheid sturing gaan geven aan het Waterschap Nederland 
          en dat ze op basis van gericht onderzoek en integrale afwegingen komen 
          tot verantwoorde besluiten. Dit vraagt om een effectieve reorganisatie 
          van de leiding van het Deltaprogramma.
Wanneer alle voordelen van zeesluizen bij de diverse belangenorganisaties bekend zijn, ligt het voor de hand dat deze systeemmaatregel vanuit het principe van het economisch optimum kan rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak. Welvaart en milieu plukken er de vruchten van.
Naast deze zaken telt ook onze mondiale verantwoordelijkheid. De hoeveelheid verbouwbare grond op aarde is beperkt. Alleen door effectief gebruik kan de toenemende wereldbevolking gevoed worden. Ook tekorten aan zoetwater nemen toe. Wij kunnen als exportland van zoetwater een belangrijke rol gaan vervullen.
In november 2015 wordt de uitslag van het onderzoek 
          bekend gemaakt. 
          Als alle baten en lange termijn garanties integraal worden meegewogen 
          bij de uiteindelijke beslissing, dan is de kans groot dat het Deltaprogramma, 
          dat we tot nu toe als risicovol en miljardenverslindend beschouwen, 
          gered gaat worden door Plan Spaargaren.
          Adviesgroep Borm & Huijgens - integraal waterbeheer oktober 2015
Bronvermelding illustraties:
2: Zelandicarum 1570 door Ortelius naar Jacob van Deventer, Zeeland 
          1560
          3: Google Earth 2009
          5, 6 en 7 : Bestuurlijke Rapportage Deltaprogramma / Zoetwater juni 
          2011