De afbrokkeling van het Deltaplan
Het Deltaplan ging voor waterveiligheid en kustherstel
door het afdammen van de zeegaten en voor duurzame zoetwatervoorziening
middels zoete Zeeuwse meren.
De politiek maakte destijds echter andere afwegingen dan de deskundigen
en zo kwam het dat de Deltawerken fors afweken van het oorspronkelijke
plan:
• De Westerschelde en Nieuwe Waterweg werden niet gesloten.
Men zag nog niet het belang van afsluiting voor het behoud van de Antwerpse
en Rotterdamse havens.
Beide open gebleven gaten veroorzaken de grootste landelijke waterproblemen.
• Protesten van schelpdierkwekers, vissers en milieuactivisten leidden
tot een stormvloedkering in de Oosterscheldedam. Het deels brakke en
voedselrijke milieu, dat men hiermee wilde behouden, verdween alsnog.
De Oosterschelde werd 100% zee met een gebrek aan nutriënten.
• Bij de Grevelingen, een gepland zoet meer, werd de
verzoeting plots gestaakt.
Het zoute meer verkeert nu in ecologisch slechte toestand.
Na deze wijzigingen, gevoed door behoud en nostalgie, bieden de Deltawerken in beperkte mate waterveiligheid, verdween het estuarium en is de verzilting sterker dan ooit. Aanvoer van rivierwater naar de Zeeuwse wateren stopte en brakke overgangsmilieus maakten plaats voor harde scheidingen tussen zout en zoet.
Meten met twee maten
Het Deltaprogramma meet met twee maten door het IJsselmeer
zoet te houden en de overige zeegaten zout en door het rivierwater naar
heel Laag Nederland te laten stromen, maar niet meer naar het zuidwesten.
Overal wordt waar mogelijk verzilting bestreden, maar juist hier wordt
het gestimuleerd.
Zeeland is nog nooit zo zout geweest. De zoutlobby, die er decennia
lang poogt de zee nog verder landinwaarts te halen, is ongegrond. Ze
is in strijd met de doelen van het Deltaprogramma en ongunstig voor
economie, natuur en estuariumherstel.
De Zuidwestelijke Delta is overigens geen echte delta, maar een verzameling
van zeegaten en eilandpolders, ontstaan na aantasting van een zoet veengebied.
De omissies van het Deltaprogramma 2017
De jaarlijkse rapportage van het Deltaprogramma wordt
doorgaans door de Tweede Kamer in dank aanvaard. Het Deltaprogramma
2017 vermeldt koersvast en in tempo te werken aan het adaptief beleid:
“Voor de eerste zes jaar in detail en de twaalf jaar daarna op hoofdlijnen,
met een doorkijk naar 2050”. Gezien de korte tijdspanne is dit nogal
uitzichtloos.
Pas als de politiek zich richt op langetermijndenken komt er een koerswijziging.
Ondanks genomen maatregelen vragen de wateropgaven op het gebied van
waterveiligheid, zoetwatervoorziening en het tegengaan van verzilting
nog altijd om nadere invulling :
• De zandbalans aan de kust is met culminerende zandsuppleties
onhoudbaar.
Na een tijdelijke verandering keert de natuur namelijk terug naar het
oude evenwicht, maar na een definitieve verandering, zoals de aanleg
van dammen of de plaatsing golfdempers, zoekt de natuur een nieuw evenwicht.
Wat de zee hierbij zelf aan zand tegen de kust deponeert is blijvend.
Aanvullende maatregelen voor kustverdediging zijn dan ook vereist.
• De (half-)open zeegaten bedreigen de waterveiligheid
en de hierbij gepaard gaande verzilting vermindert de leefbaarheid.
De belangrijkste oorzaak van de ramp van '53 was dijkval in de flanken.
Daar helpt geen dijkverhoging aan.
Maatregelen die het overstromingsrisico vanuit zee beperken en de verzilting
tegengaan zijn gewenst.
• Als nationale noodberging voor rivierwater is het
Volkerak veruit ontoereikend.
De realisatie van een veel ruimere bergingscapaciteit, zoals in alle
bekkens en nog te sluiten zeegaten, kan de opvang van extreem hoge afvoeren
borgen.
• Met een open Nieuwe Waterweg nemen zoetwaterverlies en zoutindring verder toe. De noodzaak tot afsluiting wordt alsmaar nijpender. De aanleg van zeesluizen is onontkoombaar. Hoe eerder hoe beter.
• Zoet water kunnen we dan wel afvoeren, maar nooit
zelf maken. Droogte wordt problematischer dan wateroverlast. In tijden
van schaarste zijn we afhankelijk van de stuwmeren in de Alpen en de
voorraden in de voormalige zeegaten.
Het is van belang deze reserves te vergroten met nog te verzoeten bekkens
en deels af te dammen zeegaten.
Uiteraard hoeven alle bovengenoemde zaken niet meteen
gerealiseerd te worden en kan bijvoorbeeld de Oosterschelde ook deel
gaan uitmaken van een estuarium.
Een toekomstvisie geeft echter garanties en een duidelijke koers voorkomt
kapitaalvernietiging. Ze maakt een einde aan de jarenlange onzekerheden
en de voortdurende belangenstrijd. Er moeten nu eenmaal rationele keuzes
gemaakt worden.
In omringende landen zagen we de laatste decennia heel wat watersnoden voorbij komen en ook ons land kende enkele ‘bijna rampen’. We zijn ternauwernood de dans ontsprongen. Het zevende Nationaal Deltacongres kondigt zich aan. Het besef dat we vooruit moeten verdedigen lijkt onvoldoende doorgedrongen bij de samenstellers van het Deltaprogramma.
Voortbouwen
Wanneer oud-ingenieurs, die indertijd aan de Deltawerken
hebben gewerkt, aan de alarmbel trekken, dan is het goed mis. Ze stellen
dat er een langetermijnvisie nodig is voor de Zuidwestelijke Delta inclusief
de Rijnmond-Drechtsteden en dat er ook nog geen landelijke visie ligt
met betrekking tot zoetwater en verzilting.
De LTO sluit zich hierbij aan en pleit in een stevige brief aan de Minister
en de Kamer voor nader onderzoek, voornamelijk met betrekking tot zoetwatervoorziening
en verzilting. Waterschappen worden zich eveneens bewust van de risicovolle
situatie waarin we ons bevinden en zo komt er steeds meer kritiek op
de bestaande planvorming.
Onmisbare infrastructuur, zoals zeesluizen voor de Nieuwe
Waterweg en een Westerscheldedam, behoren rond 2050 aan het landelijk
watersysteem toegevoegd te zijn. Met deze sturingsmechanismen kunnen
aanzienlijke waterloopkundige verbeteringen plaatsvinden, waaronder
een herijking van de zoetwaterverdeling. Dit is haalbaar indien er rond
2020 over een landelijke toekomstvisie een principiële beslissing genomen
wordt.
De vraag is of, met de kennis van nu, de gaten in het Deltaprogramma
tijdig gedicht kunnen worden door de Deltawerken compleet te maken en
defensief voort te bouwen aan een klimaatbestendig Nederland.
Wil Borm
Clemens de Witte
Adviesgroep Borm & Huijgens - oktober 2016