Gelukkig kunnen we het rivierwater
nu nog lozen
H2O 30-02-2021
Bij naderende hoge rivieraanvoeren neemt Rijkswaterstaat maatregelen voor
een versnelde afvoer naar zee. Stuwen worden geopend, evenals de Haringvlietsluizen.
Sommige keringen worden juist gesloten om gebieden te beschermen tegen
hoogwater. Naast de hoge waterstand van de afgelopen tijd, waardoor rivieren
buiten hun oevers kunnen treden, kwam er ook sneeuw, ijzel en een stevige
oostenwind. Gelukkig is er bij ijskoude wind geen storm in de maak en
kon het teveel aan water nog gewoon in zee geloosd worden.
Maar wat als er een storm komt vanuit het noordwesten waardoor de stormvloedkeringen
gesloten moeten worden? Dan staan we er anders voor.
Voor rivierwater dat tijdelijk niet op zee geloosd kan worden, is de huidige noodberging verre van ideaal. Met de doorstromingsprojecten van Ruimte voor de Rivier is als het ware de kraan al open gezet voordat het bad is geplaatst. Door toename van weersextremen en van grillig riviergedrag, behoren de Grevelingen en (een groot deel van) de Oosterschelde dan ook spoedig te worden toegevoegd aan de bergingscapaciteit. De komende zeespiegelstijging zal in de loop van de eeuw alsnog om meer ingrijpende maatregelen vragen.
De Haringvlietsluizen, onze nationale 'regelkraan'. Beeldbank RWS
De berging bestaat nu uit Biesbosch, Hollandsch Diep en
Haringvliet. Wanneer we uitgaan van de toegestane peilstijging van 2,5
meter en de momenteel maximaal te verwachten Rijnaanvoer van 13.000 m3/s
en een Maasaanvoer van 3.700 m3/s , is berekend dat de huidige noodberging
Volkarak-Zoommeer daarbij slechts gedurende 8 uur in berging kan voorzien.
Wanneer de noodberging wordt uitgebreid met Grevelingen, Oosterschelde
en Veerse Meer, dan kan gedurende 31 uur het rivierwater worden geborgen.
Een storm houdt vaak meer dan 8 uur aan en duurt zelden langer dan 31
uur.
Gelukkig hebben we afgelopen week niet te maken gehad met zo’n extreme
afvoer, maar het zou kunnen, ook in combinatie met een noordwesterstorm.
De huidige noodberging VZM (rood) en het gecombineerde Zeeuwse Meer (blauw) als uitbreiding.
Op basis van het Deltares rapport uit 2018 moet rekening worden gehouden
met een zeespiegelstijging van 2-3 meter (worst case scenario) aan het
eind van deze eeuw. Rivierafvoeren die steeds extremer worden kunnen dan
minder of zelfs helemaal niet geloosd worden. Door de huidige noodberging
aan te vullen met de voormalige zeegaten vermindert de stijgsnelheid bij
berging aanzienlijk en dit geeft de minste waterstandverhoging benedenstrooms.
De tijd begint te dringen om tot gerichte toekomstplannen te komen. Oppervlakvergroting
van noodberging geeft daarbij een sterke toename van de rivierwaterveiligheid.
Het spreiden van rivierwater over land is begrensd
In 1995 was het met 12.000 m3/s kantje boord, maar met 18.000 m3/s Rijnafvoer
zoals voorzien voor 2100 zal er meer bergingsruimte in het gebied van
de bovenlooprivieren moeten komen. Probleem is alleen dat die ruimte beperkt
is en steeds beperkter wordt.
15.000 m3/s kunnen de benedenrivieren tegenwoordig net aan. Dat volume
komt van Maas, Waal en Lek. In 2100 is 20.000 m3/s voor deze rivieren
voorzien. Om de som eenvoudig te houden kijken we even niet naar zeespiegelstijging.
In 2100 moet dus de resterende 5.000 m3/s bovenstrooms geborgen worden.
Dat is 1,9 miljard m3. Als bewoond land (uiterwaarden zijn dan al ondergelopen)
zo’n meter onder water wordt gezet (bij meer dan 1 m wordt schade enorm)
heb je 1.900 km2 nodig. Dat is ongeveer de oppervlakte van de provincie
Limburg. Zoveel ruimte onder water zetten is niet realistisch.
Bij zeespiegelstijging wordt de tegendruk vanuit zee groter en kunnen we minder dan 15.000 m3/s afvoeren. Maar ook het verlagen van het peil van de benedenrivieren door te pompen lost het probleem van zeer hoge rivierafvoer niet volledig op: de rivieren zelf, tussen boven- en benedenstrooms in, worden dan de bottleneck.
Maatregelen in het hele stroomgebied
Om ongecontroleerde rivieroverstroming te voorkomen moeten we de rivier
de ruimte geven die hij nodig heeft. Benedenstrooms uitbreiden van de
tijdelijk berging in meren (de oude zeegaten) en in bekkens op zee en
in een later stadium pompen aanbrengen om het water in zee te krijgen.
Midden- en bovenstrooms (tot ver in Duitsland) zoveel als nog kan en zoeken
naar de schaarse ruimte die langs de rivieren nog aanwezig is om water
te bergen. Daarbij waar mogelijk water langer ter plekke vasthouden, zoals
in stuwmeren, voor een gespreide lozing in de rivier. Dat laatste geeft
in tijden van waterschaarste een zekere bovenvoorraad.
Maar welk deel eerst aanpakken, boven-, midden- of benedenstrooms? Het
antwoord is overal tegelijk en geleidelijk meegroeien met de veranderende
omstandigheden.
Voor Nederland betekent het nu vooral meer berging in de Zuidwestelijke
Delta.
Ir. Dick Butijn (De Haakse Zeedijk)
W. Borm (Adviesgroep Borm & Huijgens)
Met de overstromingen in Limburg wordt weer eens duidelijk dat we moeten blijven werken aan rivierwaterveiligheid over het gehele stroomgebied: