ANALYSE VAN HET ZOETWATERBEHEER
Inleiding
Tientallen wateropgaven zijn dankzij het advies
van de Commissie Veerman en het ontwerp Nationaal Waterplan in beeld
gebracht (1,2). Het zijn waterprobleemoplossende taken voor de komende
deelprogramma´s. Deze deelprogramma´s worden onderdeel van één integraal
totaalplan, één duurzaam evoluerende inrichting van de kust-, delta-
en riviergebieden.
De herijking van de zoetwaterverdeling over het hoofdwatersysteem is
officieel afgelopen november begonnen en wordt in 2015 afgerond. Deze
herijking vormt het fundament van het Nationaal Waterplan en van een
klimaatbestendig Nederland. In dit op te stellen plan prevaleren de
doelen waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Daarnaast krijgen het
gezond maken van de deltawateren en het ontwikkelen van estuariene dynamiek
veel aandacht.
Noodzaak van centrale regie
Op de nationale bijeenkomst Deltaprogramma van 10 juni
2009 sprak Cees Veerman de wens uit dat lopende waterprojecten onverminderd
doorgaan en dat de komst van een Nationaal Waterplan niet als zand in
de motor mag werken. Echter, indien projecten afhankelijk zijn van een
nog nader te bepalen inrichting, dan ligt een pas op de plaats voor
de hand.
Een voorbeeld hiervan is de verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Dit
lopend gebiedsproces kan de gang naar estuariene dynamiek of waterveiligheid
frustreren en zou daarom beter even kunnen wachten. Mocht er bij de
landelijke herverdeling voldoende zoet water voor doorstroming ter beschikking
komen dan vervalt de noodzaak van dit verziltingproject. De onomkeerbaarheid
van de verzilting van één van de grootste zoetwaterbuffers van Nederland,
evenals de inrichting van de Zuidwestelijke Delta, zijn cruciaal voor
het komend integraal landelijk waterbeheer en vragen om zorgvuldig afgewogen
besluiten.
Een reeks aan innovatieve ideeën van de afgelopen
jaren leidt de aandacht af naar spectaculaire nevendoelen, die echter
voor de hoofddoelen geen zoden aan de dijk zetten. Een centrale regie
met een algemene visie maakt een eind aan de verbrokkeling van waterstaatkundige
plannen.
Voor regionale stuurgroepen is het pas mogelijk om definitieve deelprogramma´s
samen te stellen als er sprake is van landelijke samenhang. Alle gebieden
krijgen daarom een opdracht van de Ministeriele Stuurgroep Deltaprogramma.
De kern van de opdracht is het op een zodanige wijze borgen van de lange
termijn waterveiligheid en klimaatbestendigheid en het scheppen van
de randvoorwaarden voor duurzame zoetwatervoorziening, dat dit op een
integrale wijze bijdraagt aan een ecologische en economische versterking
(3). Per deelprogramma zijn daarnaast de beschikbare middelen (geld,
diensten en watergaranties) van belang. Bij de verdeling van zoetwateraanvoer
kan men per deelgebied zowel aandacht schenken aan het vaststellen van
de optimale aanvoer, als aan de maximaal en minimaal toelaatbare aanvoeren.
Vervolgens kan met de uitwerking van samenhangende regionale deelplannen
begonnen worden. Grote noodzakelijke beslissingen mogen niet langer
vooruit worden geschoven, zodat alle gebieden waar maatregelen genomen
moeten worden in een keer goed aangepakt worden (4).
Maatregelen tegen het opkomend water
Toen de mens invloed kreeg op het Nederlandse landschap
werden de wordingsprocessen, sedimentatie en veenvorming, aan banden
gelegd en daalde het oppervlak door exploitatie van veen en ontwatering.
Laag Nederland is hierdoor geen lage delta, maar een lager gelegen land,
bedreigd en aangetast door de zee. Met de verwachte zeespiegelstijging
en de sterk wisselende rivierafvoeren nemen de kansen op overstroming
toe.
De goedkoopste en meest beproefde manier om de strijd tegen het wassende
water te voeren, is nog altijd het ophogen van de dijken (5). Goede
dijken in combinatie met degelijke keringen en sluizen geven de beste
bescherming aan Nederland. De tweede veiligheidstoetsing primaire waterkeringen
heeft in 2006 plaatsgevonden. Op het verbeteren en verhogen van de dijken
mag men niet bezuinigen. Eerst moet het achterstallig onderhoud worden
verricht. Dijkverhoging geeft niet alleen meer veiligheid, maar vergroot
ook de afvoercapaciteit van rivieren.
Een watersnood kan nog altijd een ramp veroorzaken en tegelijk de reputatie
van Nederland op waterstaatkundig gebied wegvagen. De Randstad loopt
hierbij een groot risico. Nederland ligt voor meer dan de helft beneden
de zeespiegel en heeft te kampen met onder meer de gevolgen van de aanleg
van de Nieuwe Waterweg. Bij de werking van de Maeslantkering is de huidige
faalkans van 1/100 weliswaar op dit moment voldoende, maar de marges
zijn verdwenen. Met een rijzende zeespiegel, toenemende rivierafvoer
en de onzekerheid of deze faalkans ook in de toekomst haalbaar blijft,
is het moment dat de voornaamste schakel in de beveiliging van West-Nederland
niet meer voldoet, niet ver af. Goede evacuatie lijkt in dit dichtbevolkt
gebied onmogelijk en watersnood in de Randstad kan onze economie voor
lange tijd ontwrichten. De gevolgen kunnen aanzienlijk groter zijn dan
die van de Watersnoodramp van 1953 (6).
Het grootste gevaar komt uit zee en heeft een voorspellingstijd van
slechts zo'n 24 uur. Elke investering in de veiligheid van de voordeur,
de afsluiting van de Nieuwe Waterweg, betaalt zich dubbel en dwars uit.
Een echt substantiële verbetering vindt plaats door de kering in de
Nieuwe Waterweg dubbel uit te voeren. Een goed uitgevoerde zeesluis
met twee onafhankelijk werkende deuren zou zonder problemen de vereiste
veiligheid kunnen opleveren.
Langzamerhand dringt eveneens het besef door dat men niet ongelimiteerd
estuariummondingen kan blijven uitdiepen ten behoeve van de steeds grotere
zeeschepen. De toegankelijkheid is ook op andere wijzen op te lossen,
zoals gebeurt door de zeewaartse accentverschuiving naar onder meer
de Europoort en de Maasvlakte. Stadshavens en oude haventerreinen veranderen
in jachthavens met woonwijken.
Impressie van een open Europoort en een Nieuwe Waterweg met
schutsluizen (oranje) en spuisluizen (geel) in zee.
Schutsluizen of hydraulische schuiven in een verlengde
Nieuwe Waterweg in zee lijken goede oplossingen. Tijdens de aanleg blijft
de Nieuwe Waterweg open. Door in de flankerende dijk aan de noordzijde
spuisluizen te situeren, kan het Rijnmondgebied gedoseerd blijven spuien
in zee of in een bekken. Met een kustbekken waarin het peil is verlaagd,
raakt ook een afgesloten Rijnmond haar overtollig water kwijt bij hoge
zee- en rivierwaterstanden. Ten zuiden van de verlengde waterweg blijft
de Europoort in verbinding met zee en valt een westwaartse uitbreiding
van het open havencomplex te overwegen.
Over de wijze waarop de Nieuwe Waterweg wordt afgesloten en de precieze
locatie zal nog gediscussieerd worden, maar de principiële beslissing
dat dit gaat gebeuren dient spoedig genomen te worden voor een tijdige
realisatie.
Zoetwatervoorziening
Met het oog op een toekomstig tekort aan zoet water
is er alvast een Nationale Verdringingsreeks in vier categorieën opgesteld
(2). Wie heeft bij schaarste het meeste recht op zoet water? Op de vierde
en laatste plaats staan scheepvaart, landbouw, natuur, industrie, waterrecreatie
en binnenvisserij. Zij zullen bij lage rivierafvoeren als eerste moeten
inleveren.
Het ontwerp Nationaal Waterplan kiest voor het langer vasthouden en
benutten van het zoete water (2). Van de totale rivierwateraanvoeren
van Rijn en Maas wordt momenteel 40% gebruikt voor het terugdringen
van het zout in de Nieuwe Waterweg. De overheid kan het goede voorbeeld
geven in het zuinig en efficiënt omgaan met zoet water door “het lek
van Holland” te dichten met sluizen voor de Nieuwe Waterweg (7).
De huidige zomerafvoer van de Rijn van 1.700 kubieke meter per seconde
kan deze eeuw afnemen naar 700 kubieke meter per seconde. Van een vrije
doorstroom door de Nieuwe Waterweg is dan absoluut geen sprake meer
(8). Ondanks de huidige voorkeursbehandeling van de Nieuwe Waterweg
bij de zoetwateraanvoer, is zelfs nu achterwaartse verzilting via het
Spui van het Haringvliet niet altijd te voorkomen. Zodra de Rijnmond
gesloten wordt, komt er zoet water beschikbaar voor het gezond maken
van de Nederlandse waterhuishouding en voor de in het ontwerp Nationaal
Waterplan gestelde wateropgaven. De sleutel voor een herverdeling van
de zoetwateraanvoer ligt dan ook in eerste instantie bij het beperken
van het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg.
Naast het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg wordt nog eens 40
procent van de rivierwateraanvoeren verbruikt voor het zoetspoelen van
verzilte poldersloten in (te) lage landbouwgebieden.
Wanneer voor deze gebieden de werkelijke kosten worden doorberekend
voor de continue ontwatering en het periodiek zoetspoelen, dan ligt
veelal de keuze voor onder water zetten voor de hand. Deze besparing
levert voorraadvorming van zoet water op en deze toplaag van zoet water
geeft tegendruk aan zoute kwel en gaat hiermee verzilting tegen (9).
Het ontwerp Nationaal Waterplan vermeldt dat de klimaatverandering vraagt
om een heroverweging van de huidige strategie voor (zoet)watervoorziening
en verziltingbestrijding. Beide hiervoor genoemde situaties van grootschalige
zoetwaterverspilling zijn nog maar nauwelijks in stand te houden en
op termijn niet te handhaven. Maatregelen tegen zoetwaterverlies dienen
dan ook hier genomen te worden. Het is verbazingwekkend dat men met
het resterende zoete water tot nu toe redelijk aan de vraag kan voldoen.
Na een herijking van de zoetwateraanvoer hoeft zoetwatertekort in Nederland
geen probleem meer te zijn.
Afvoer van rivierwater
De maatregelen in het kader van `Ruimte voor de Rivier`
hebben als uitwerking dat het rivierwater sneller richting zee wordt
afgevoerd. De problemen voor tijdelijke wateropvang en waterdoorvoer
komen vervolgens nog meer op het bordje van de Zuidwestelijke Delta.
De Rijnmond heeft geen bergend vermogen en is hierdoor als permanente
afvoerroute ongeschikt. Voor tijdelijke berging en noodafvoer worden
daarom de voormalige zeegaten van de Zuidwestelijke Delta ingezet.
Bij normale en geringe afvoeren wordt ongeveer 70 tot 80 procent van
al het rivierwater naar de Nieuwe Waterweg geleid (1). De Haringvlietsluizen
worden zodanig bediend dat de Nieuwe Waterweg zo lang mogelijk 1.500
kubieke meter zoet water per seconde kan lozen. Jaarlijks gaan zo tientallen
kubieke kilometers zoet water verloren. Intussen neemt de rivieropwaartse
invloed van de zee ons in de tang en dringt via het zuidwesten en het
noorden steeds verder door.
De onderhandelingen tussen verschillende sectoren in de delta worden
vaak gedicteerd door de scheepvaartbelangen. Behoud van een open verbinding
met zee lijkt op korte termijn voor Rotterdam economisch aantrekkelijk.
Er zitten voor Rotterdam en omgeving veel voordelen aan zeesluizen;
binnenhavens zonder getij, behoud van zoet water, geen milieuwisselingen,
meer stabiliteit voor de dijken rond het Rijnmondgebied, de Volkeraksluizen
worden wellicht overbodig (kunnen de meeste tijd geheel open blijven)
en de bereikbaarheid van het achterland blijft langer intact. Daarbij
kan de Rijn-Schelde corridor zoet en getijloos blijven en worden er
de huidige milieuproblemen, zoals blauwalgen, met doorstroming opgelost.
Het Volkerak-Zoommeer hoeft niet meer te verzilten en de zoetwatervoorziening
voor Zuidwest Nederland is veilig gesteld. Zo´n herziene inrichting
maakt tevens een einde aan de instabiliteit van de dijken langs het
Spui, de Dordtsche Kil en de Oude Maas vanwege de hier na 1970 sterk
toegenomen stroomsnelheden. Ook achterwaartse verzilting van het Haringvliet
wordt hiermee voorkomen.
Bij zeer hoge rivierafvoeren en tijden waarop men niet in zee kan spuien, zoals bij stormvloed, adviseert de Deltacommissie om het Rijnmondgebied tijdelijk af te sluiten. Dit is voorgesteld in de vorm van een Afsluitbaar Open Rijnmond (AOR) (10). Al het water aangevoerd door Lek, Waal en Maas wordt dan richting Biesbosch en Haringvliet geleid (zie afbeelding 1). Nu is het Haringvliet voor tijdelijke wateropvang in de Zuidwestelijke Delta onvoldoende. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot bij hoge rivierafvoeren het overstromingsrisico in de hele regio. Het water kan bij de weergegeven afsluiting alleen maar stijgen tussen de in de afbeelding met geel aangegeven aangepaste en nieuwe dijken.
Om de maatgevende afvoer van 16.000 kubieke meter per
seconde van het huidige rivierverruimingsprogramma te kunnen opvangen
is voldoende noodberging, het behoud van verval en doorstroming en tenslotte
meer spuicapaciteit naar zee nodig. Alleen een maximale berging zal
de stijging van het water in de delta bij tijdelijk gesloten riviermonden
aanzienlijk verminderen. De Deltacommissie adviseert om Volkerak-Zoommeer,
Grevelingen en eventueel de Oosterschelde in te zetten voor tijdelijke
noodberging (1).
Een verbeterde doorvoer via het Hollandsch Diep dankzij trajectverlenging
van de afvoerroute naar zee valt mee te nemen in de afwegingen bij het
onderzoek naar een Afsluitbaar Open Rijnmond. Met zeesluizen hoeven
de nieuwe beweegbare hoogwaterkeringen van een AOR, op de afbeelding
in rood, minder vaak dicht, omdat het zeewater het rivierwater niet
zal opstuwen, en met een verlengde meanderende afvoer door vrijwel de
gehele delta hoeven de dijken minder rigoureus aangepast te worden.
De dijken in Zeeland zijn immers van oorsprong zeewerend.
Afb. 1: ‘Afsluitbaar Open Rijnmond´, T. Rijcken, TU Delft 2008
Voorspellingen over de gevolgen van de klimaatverandering hebben een hoge mate van onzekerheid. Met een inrichting waarbij men veranderingen stapsgewijs kan bijhouden en gefaseerd kan sturen, neemt men geen maatregelen die later overbodig blijken en kan het voortschrijdend inzicht het vervolgtraject bepalen. Om kosteneffectief te werken, dient elke stap op zich een rendabel en afgerond geheel te zijn, passend in de visie voor de langere termijn. De Deltacommissie wil waterproblemen voorkomen of ongedaan maken. Oplossingen hiervoor die samengaan met landschapsvormende processen zijn op termijn stabieler en goedkoper en hebben de voorkeur boven technische oplossingen. Hoe kunstmatiger de te nemen maatregelen zijn, des te hoger zijn doorgaans de investeringen en des te meer de blijvende kosten (11). Zo is natuurlijke afvloeiing te prefereren boven het oppompen van water. Aansluiting bij de voortgaande natuurlijke processen draagt bij aan de kwaliteit en duurzaamheid. Het wordt geen strijd tegen het water, maar een samenwerking met het water voor een klimaatbestendig Nederland.
Ecologische verbetering in delta
en rivieren
De Afsluitdijk betekende in 1932 een enorm verlies aan
trekvissen. Deze afsluiting maakte het voor veel vissen vrijwel onmogelijk
om hier vanuit zee de rivieren te bereiken. Met de aanleg van de Deltawerken
volgde later een tweede klap. Door de Afsluitdijk en de Deltawerken
zijn verbindingen verbroken en is vervolgens de kwaliteit van diverse
geïsoleerde wateren gedaald (12). Vanwege de ecologische gevolgen is
het voor de Nederlandse trekvis inmiddels vijf voor twaalf. In de komende
planvorming vereisen de implementatie van de EU-Kaderrichtlijn Water
(KRW) en het Natura 2000-beleid maatregelen om het estuariene karakter
van de deltawateren te herstellen.
Het ‘oorspronkelijke’ estuariene karakter zal echter niet op dezelfde
locaties terugkeren, omdat zowel de natuur als de inrichting van Nederland
continue veranderen. Zo komt het einde in zicht van de zoetwatergetijdengebieden
langs de Oude Maas en in de Sliedrechtse Biesbosch, die na de Deltawerken
konden voortbestaan vanwege het restgetij via de Nieuwe Waterweg. Met
de afsluiting van de Nieuwe Waterweg verdwijnen eveneens de enorme zoetwaterbellen
die tweemaal daags in de Noordzee stromen en die tot ver in de Waddenzee
waarneembaar zijn.
Met een herziening van de zoetwaterverdeling doet zich een unieke kans
voor om met continue open verbindingen de ecologische relaties tussen
zee en rivieren blijvend te herstellen. Om hierbij de rivieropwaartse
invloed vanuit zee terug te dringen is verlenging van de afvoerroutes
van het rivierwater naar zee of in zee gewenst.
In de stroomgebieden van Rijn en Maas is tientallen jaren gewerkt aan
onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden.
Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang
van zout naar zoet. Als de natuurlijke relatie tussen rivieren en zee
zich kan herstellen, dan kunnen de rivieren de ruggengraat gaan vormen
van de natte component van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk
van de Nederlandse natuur. Het herstel van de estuariene dynamiek in
de gezamenlijke delta van Rijn, Maas en Schelde geeft een enorme impuls
aan de West-Europese natuur.
De komende waterverdeling bepaalt de mogelijkheden voor inrichting.
Men kan zich afvragen of hierbij gespecificeerde formuleringen van natuurdoelstellingen
niet overbodig zijn, aangezien de morfologische voorspellingen, die
de basis vormen voor de effectvoorspelling voor de natuur, met relatief
grote onzekerheden zijn omgeven. Dit geldt in sterke mate voor de betrokken
Natura 2000-gebieden.
Waardevolle natuurgebieden zullen van karakter veranderen, maar het
verlies van biotopen wordt ruimschoots gecompenseerd door inrichtingen
die op termijn het beste zijn voor het milieu en het ontstaan van nieuwe
natuurgebieden. Hierbij valt te denken aan het gezond maken van geïsoleerde
deltawateren middels doorstroming, de uitbreiding van de voorkust en
de verlenging van de estuariene overgangsgebieden naar zee. Het is vervolgens
aan de natuur om aan duurzame, kwalitatieve en voortgaande processen
verdere invulling te geven. De mens wordt eerder toeschouwer dan spelbepaler
en aanschouwt waar en in welke vorm de estuariene dynamiek ontstaat.
De baten van de natuur worden vaak onderschat. Onze
economie heeft behoefte aan een ecologisch fundament, aangezien een
gezonde delta voorwaarde is voor een gezonde economie (13). Hiervoor
is een integrale watersysteembenadering noodzakelijk. Recreatie, landbouw,
scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu
varen er wel bij.
Het illustratief maken, het vergelijken en het combineren van landelijke
integrale inrichtingsvoorstellen dragen bij tot de beeldvorming van
een klimaatbestendig Nederland.
INRICHTINGSVOORSTEL
De Adviesgroep Borm & Huijgens heeft begin
2009 een inrichtingsvoorstel tot integraal landelijk waterbeheer gepresenteerd,
gebaseerd op voorgaande analyse. Door het zoete water langer vast te
houden en dit water meanderend te laten afstromen via de Zuidwestelijke
Delta en langs de Afsluitdijk, kunnen naar alle waarschijnlijkheid de
zoetwatervoorraden behouden blijven. Ook worden de ecologische relaties
tussen zee en rivieren blijvend hersteld, wordt de waterveiligheid vergroot
en neemt de landinwaartse invloed van de zee af.
Voor beide regio´s met een grote meervoudige wateropgave, de Zuidwestelijke
Delta en het IJsselmeergebied, worden hierna globale inrichtingssuggesties
gepresenteerd (1).
Een gezonde Zuidwestelijke Delta
Met de Deltawerken is het zoute getijdenmilieu
in de Oosterschelde behouden gebleven. Het meeste rivierwater wordt
door de Nieuwe Waterweg naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten
zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren zijn kwalitatief
minder geworden en scoren intussen op veel punten ‘slecht’ of ‘ontoereikend’
(14). De ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen
en abrupte overgangen van milieu en zuurstofgebrek kunnen opgelost worden
met doorstroming van rivierwater en middels getijden. Het zoete rivierwater
dat nu via een korte weg in zee wordt geloosd, kan zoveel mogelijk door
de wateren van de delta stromen, zich mengen met het zoute water onder
invloed van getijdendynamiek en stroomt pas bij de stormvloedkering
in zee. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame delta
en kan een open estuarium gecombineerd worden met een korte kustlijn.
Ecologie en veiligheid gaan samen (15).
Het deltamilieu is gebaat met doorstroming bij het oplossen
van de huidige problemen. De hiervoor te nemen maatregelen zijn onder
meer een forse doorsteek door Goeree-Overflakkee en een open verbinding
van de Grevelingen met de Oosterschelde. Vervolgens kan het water meanderen,
zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater zal dan met een grote
S-bocht naar zee stromen (zie afbeelding 2). Het water stroomt kronkelend
weg via de voormalige zeegaten, waardoor de zee relatief verder weg
komt te liggen. Het achterland is hierdoor beter beschermd tegen hoge
zeewaterstanden en opwaaiende westenwind. Deze inrichting vermindert
de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging
of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke
overgang van zout naar zoet mogelijk.
Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met
gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding
(16). De draagkracht van de Oosterschelde, die was afgenomen door het
stoppen van de aanvoer van nutriënten door rivierwater en het verdwijnen
van het brakke water, kan zich herstellen. De stroomsnelheid zal er
toenemen zodra de ´verstopte ader´ wordt genezen door een open verbinding
met de Grevelingen. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen,
vaak met zuurstofgebrek voor het bodemleven, ondergaat de grootste veranderingen.
Deze wordt een dynamisch duurzaam systeem, een getijdengebied met doorstroming
en overgangen van zoet naar zout (17).
Figuur 2: Schets inrichtingsvoorstel Zuidwestelijke Delta - W. Borm
Inzet van de Grevelingen is nodig als noodberging,
voor de verlenging van de afvoerroute van rivierwater met een overgang
van zoet naar zout en voor het terugdringen van de landinwaartse invloed
van de zee. Gefaseerd kan eerst de verbinding met de Oosterschelde
tot stand gebracht komen, gevolgd door een geleidelijke toename van
zoetwateraanvoer vanuit het westelijk Haringvliet.
Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt voor de veiligheid van tevoren
vanuit Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde in zee gespuid, waarna
de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt kan
worden. Dit garandeert langer de vrije afwatering van onder meer het
gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch
Diep kan op zo´n tijdstip blijven doorstromen, zodat stagnatie van
doorstroming met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft
en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert. Zodra
het mogelijk is wordt er maximaal gespuid door de Haringvlietsluizen
en de overige spuimonden.
De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming
en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen. Nu de kwaliteit
van de Rijn en de Maas is verbeterd, kunnen de visgronden van de Noordzee
en de delta weer profiteren van de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen.
Het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger
veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen,
en zo nodig extra spuisluizen in de Brouwersdam, alvast het overtollige
rivierwater om verzoeting van de Oosterschelde te voorkomen.
Momenteel wordt nog overwogen om het Zoommeer-Volkerak zout te maken
om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende
beschikbaarheid van zoet water, kan dit zoete water ook door de huidige
randmeren stromen om deze te reinigen en te verversen. Zoet water
in de randmeren gaat de verzilting van West-Brabant tegen. Tholen,
West-Brabant en de Hoekse Waard komen niet meer in de problemen wat
betreft zoetwatervoorziening. De binnenvaartroute van de Rijn-Scheldecorridor
blijft hierbij zoet en getijloos.
Een veilig en duurzaam systeem rond
de Afsluitdijk
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan
de veiligheidseisen (18). De veiligheid waarborgen is van nationaal
belang, maar daarnaast spelen milieu en buffering van zoet water een
grote rol. De voorkeur gaat naar een duurzame inrichting, aansluitend
bij de natuurlijke processen. Behoud van een natuurlijk verval van
IJssel tot Waddenzee is van belang voor een goede afvloeiing.
Het veiligstellen van de zoetwatervoorraden van het IJsselmeer en
de Zuidwestelijke Delta voorkomt zoetwaterschaarste. Daarnaast behoren
beide regio´s bij hoge afvoeren het teveel aan water tijdelijk te
kunnen bergen. In de Zeeuwse Delta, waar het meeste rivierwater heengaat,
kan de waterberging aanzienlijk worden vergroot. Slechts 15 procent
van het rivierwater stroomt naar het noorden en kan opgevangen worden
door een spontane en tijdelijke verhoging van het IJsselmeer.
Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet draagt
ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert.
Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen
voorkomen te worden. Tevens moet het IJsselmeer onder alle omstandigheden
zoet blijven. Dit vraagt om een te reguleren verbinding van het IJsselmeer
met de Waddenzeedynamiek.
Een combinatie van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op
het verhoogde Makkummerzand, wordt voorgesteld (zie afbeelding 3).
De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders. Op deze wijze
ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm
van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het
zeewater beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan
de Waddenzee. Een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk
staat garant voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing. De dijken
kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de
Afsluitdijk. De vorm van afbeelding 3 voor doorstroming is dan ook
slechts schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen
kilometers, een vismigratierivier waarlangs het rivierwater wordt
afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring
van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat
het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee
nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.
Afb. 3: Schets inrichtingsvoorstel Afsluitdijk - W. Borm
Voor noodsituaties is aanvullend een stormvloedkering
(SVK) gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis
aan de Friese kant worden ingezet. De bodem en het waterpeil van het
IJsselmeer mogen, net zoals bij de Waddenzee, geleidelijk meegroeien
met de zeespiegelstijging.
De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige
schutsluizen. In het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk
komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd
verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen
die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.
Conclusie
De hiervoor genoemde inrichtingsuggesties zijn beide
landelijk samenhangend, gebaseerd op voorgaande analyse en sluiten
aan bij de natuurlijke processen. Verder is het opgesteld met inachtneming
van de verschillende belangen. Het beperken van het zoetwaterverlies
door de Nieuwe Waterweg is als belangrijkste randvoorwaarde genomen,
omdat anders de vraag blijft of na maatregelen voor efficiënter gebruik
van zoet water de minimumafvoeren van de rivieren in de zomer voldoende
zullen zijn voor beide inrichtingen.
Bij deze suggesties is vooral gekeken naar het gezond maken en verbinden
van de geïsoleerd geraakte deltawateren. Andere mogelijkheden liggen
in het zeewaarts verlengen van de estuariene overgangsgebieden, in
combinatie met de uitbreiding van de “voorkust” (19). In de luwte
van de Deltawerken en de Maasvlakte legde de natuur de Voordelta aan.
Professor H.L.F. Saeijs noemt de Natuur de beste ingenieur. We moeten dan ook de kans om met deze samen te werken met beide handen aangrijpen.
__________________________________________________
Bronnen:
1 Veerman C. et al ,‘Samen werken met water’
Bevindingen van de Deltacommissie, Den Haag [2008]
2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ‘Ontwerp Nationaal Waterplan’ Den Haag [2008]
3 Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, ‘Nieuwsbrief nr.4’
Uitgave september [2009]
4 Nijhof A. , ‘Een veilig en leefbaar Nederland’
Uitgave Waterstand 8 [2009]
5 Rooijendijk C., ‘Waterwolven, een geschiedenis van stormvloeden,
dijkenbouwers en droogmakers’
Uitgeverij Atlas Amsterdam/Antwerpen [2009]
6 Tongeren van & Ven van de, ‘De Nationale Balans en de Overheidsbalans’
Centraal Bureau voor de Statistieken [1997]
7 Saeijs H.L.F., ‘Omgaan met een wereld watercrisis’
Gezondheidsraadlezing [1998]
8 Alphen van J., ‘De Rijnmond in de toekomst: open, dicht of afsluitbaar?’
Rijkswaterstaat Waterdienst [2009]
9 Vries A. de & Vries I. de, ‘Verzilting intern, extern, en regionale
gevolgen: wat weten we ervan?’
Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]
10 Rijcken T., ‘Afsluitbaar-open variant van het Rijnmondgebied’
TU-Delft [2008]
11 Saeijs H.L.F., Flameling J.A. & Adriaanse L.A.,
‘Eco-pragmatisme, Omgaan met rivieren, delta´s, kust en zee in de
21e eeuw’
De Staat van Water [1999]
12 Cock Buning T. et al, ‘Op weg naar een Rijke Delta’
InnovatieNetwerk [2008]
13 Saeijs H.L.F., ‘Levend water, goud waard’
Symposium Het Verborgen Vermogen [1999]
Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]
14 Boo M. de, ‘Stagnatie in de Delta’
NRC. Handelsblad, 9 november, p. 35 [2002]
15 Lammers H., ‘De voordelta en zijn bijdrage aan de rest van de
delta’
Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]
16 Adriaanse L. & Saeijs H.L.F. ‘Zandhonger in de Oosterschelde’
Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]
17 Langerak L., ‘Ontwikkeling van het Grevelingenmeer’
Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]
18 Adviescommissie Nijpels ‘Toekomst Afsluitdijk’
Rijkswaterstaat, Provincies Friesland en Noord-Holland [2008]
19 Haak R. van den & Stokman P.G., ‘De Haakse Zeedijk´`
Integraal inrichtingsvoorstel [2009]