Memo Waterdienst 15 februari 2010
Het hieronder weergegeven memo van 15 februari is opgesteld met inbreng van direct bij de regionale planvorming betrokken medewerkers van Deltares, RWS-Waterdienst, RWS-Zeeland en RWS-IJsselmeergebied. De contactpersoon is de heer H. van Pagee.
Het is een analyse van ons artikel ´De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling´, gepubliceerd in H2O nr. 25/26 van 24 december 2009. Op verzoek van DG Water en het programmabureau Zuidwestelijke Delta is deze notitie nader bestudeerd, mede in het licht van de toekomstbeelden zoals die op dat moment ontwikkeld werden onder regie van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta.
Aangezien onze visie niet overeenkomt met de huidige planvorming Zuidwestelijke Delta en de samenstelling van het memo door bij deze planvorming betrokken deskundigen is opgesteld, heeft het memo weinig weg van een objectieve analyse.
Onze reactie op de inhoud van het hieronder weergegeven memo kunt u
lezen in de `Beschouwing memo Waterdienst´
Adviesgroep Borm & Huijgens - augustus 2010
Rijkswaterstaat
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Waterdienst
Zuiderwagenplein 2
8224 AD Lelystad
Postadres Postbus 17
8200 AA Lelystad
T 0320 29 84 11
F 0320 24 92 18
www.rijkswaterstaat.nl
Contactpersoon
Hans van Pagee
T 06 22937437
hans.van.pagee@rws.nl
Datum
15 februari 2010
Programmabureau Z.W. Delta
DG Water
memo
Nadere analyse van het door Adviesbureau Borm & Huijgens opgestelde inrichtingsvoorstel voor de integrale waterhuishouding in het licht van de landelijke zoetwaterverdeling
1. Inleiding
In de notitie “De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling” (ref. 1.) d.d. oktober 2009, wordt door de adviesgroep Borm & Huijgens (B&H) ingegaan op de noodzaak om voor de Zuidwestelijke (Z.W.) Delta te komen tot een herinrichting van het gebied.
Op verzoek van DG Water en het programmabureau Z.W. Delta is deze notitie nader bestudeerd mede in het licht van de toekomstbeelden zoals die momenteel worden ontwikkeld onder regie van de Stuurgroep Z.W. Delta.
Dit memo is opgesteld met inbreng van direct betrokken collega’s van Deltares, RWS-Waterdienst, RWS-Zeeland (betreft reactie op voorstel Z.W. Delta) en RWSIJsselmeergebied (betreft reactie op voorstel rond de Afsluitdijk).
Om de bevindingen van deze nadere analyse zo direct
mogelijk aan te laten sluiten op de inhoudelijke onderbouwing en uitwerking
van het inrichtingsvoorstel, is de structuur van de notitie van B&H
gevolgd. Telkens wordt een korte samenvatting en/of direct citaat uit
de betreffende notitie gevolgd door genummerde opmerkingen, waardoor
zo direct mogelijk wordt ingegaan op hetgeen B&H in de notitie naar
voren brengen.
Aan het eind van dit memo is een overzicht gemaakt van de belangrijkste
conclusies die uit deze opmerkingen naar voren komen.
Hieronder volgt eerst een samenvatting van de conclusies op hoofdlijnen.
2. Korte samenvatting van de conclusies
Het inrichtingsvoorstel van B&H is een goed voorbeeld
van het creatief
meedenken vanuit de omgeving.
Kernpunt van het voorstel is het afsluiten van de Nieuwe Waterweg door
een zeesluis, waardoor ruimte ontstaat voor een herverdeling van de
zoetwaterstromen. Deze herverdeling zorgt er vervolgens voor dat grote
hoeveelheden zoetwater beschikbaar komen voor doorstroming door de
Grevelingen en Oosterschelde. Een doorsteek door Goeree moet dit mogelijk
maken.
De uitgangspunten en beoogde doelen die B&H voor hun voorstel hanteren,
sluiten goed aan op de voornemens uit het Nationaal Waterplan en de
toekomstbeelden die het programmabureau Z.W Delta hanteert voor het
uitvoeringsprogramma voor de korte termijn en de voorbereidingen die
worden getroffen voor uitwerkingen in het kader van het Nationaal Deltaprogramma
voor de lange termijn.
Dit betreft o.a.
- het vinden van andere oplossingen voor het beperken van de zoutindringing
via de Nieuwe Waterweg, waardoor het handhaven van een minimale afvoer
van ca. 1000 m³/s minder strikt noodzakelijk is.
- het opnieuw verbinden van de watersystemen in de Z.W. Delta om daarmee
de dynamiek en veerkracht van deze systemen te verbeteren
- het streven naar natuurlijke zoet-zout overgangen
- het terugbrengen van (een gereduceerd) getij op de Grevelingen
- het vergroten van de mogelijkheden voor waterberging tijdens hoge
rivierafvoeren en stormvloed op zee.
Belangrijke kanttekeningen die bij het voorstel kunnen
worden gemaakt zijn:
- het ingrijpende karakter (en hoge kosten) van het voorstel voor zowel
het gebied van Rijnmond en Drechtsteden, als voor Goeree en het Grevelingenmeer.
- de negatieve gevolgen van het structureel afsluiten van de Nieuwe
Waterweg voor o.a. scheepvaart, zoetwatergetijdennatuur en waterkwaliteit
- de te betwijfelen meerwaarde van het voorstel voor de deltawateren
ten zuiden van het Hollandsch / Diep Haringvliet. Er is eerder sprake
van diverse negatieve gevolgen zoals:
o het niet oplossen van het blauwalgenprobleem van het Volkerak-Zoommeer
(VZM)
o verslechtering van de waterkwaliteit (o.a. in Grevelingen, Oosterschelde
en Westerschelde)
o verhoging van de gevolgen van zandhonger in de Oosterschelde als gevolg
van getijreductie
o grote risico’s voor schelpdiercultures en ander zoutgevoelige soorten
(o.a. kreeften) vanwege te lage zoutgehalten
o beperkte spinoff voor het eventueel inzetten van Grevelingen en Oosterschelde
voor tijdelijke waterberging als Ruimte voor de Rivier (RvdR) maatregel,
door uit te gaan van niet afsluitbare verbindingen, waardoor de aanvangpeilen
beduidend hoger zijn dan in de opties die momenteel in het kader van
Ruimte voor de Rivier worden bestudeerd.
Samenvattend kan worden gesteld dat er geen inhoudelijke basis is om op grond van dit inrichtingsvoorstel een fundamentele wijziging aan te brengen in de hoofdlijnen en uitgangspunten zoals die momenteel door de Stuurgroep Z.W. Delta worden gehanteerd.
Met betrekking tot het voorstel van B&H voor herinrichting van de Afsluitdijk, moet worden opgemerkt dat het open planproces inmiddels is afgerond, waarbij vergelijkbare ideeën zijn ingebracht en beschouwd. Bij de voorbereiding van de besluitvorming omtrent de toekomstbeelden, worden momenteel andere, minder ingrijpende, maatregelen als basis gehanteerd.
3. Resultaten nadere analyse
Noodzaak voor centrale regie
In de notitie wordt de noodzaak voor centrale regie
onderschreven.
Opgemerkt wordt dat de voorgenomen verzilting van het Volkerak-Zoommeer
(VZM) een voorbeeld is van een gebiedsproces dat: “de gang naar estuariene
dynamiek of waterveiligheid kan frustreren”.
De onderbouwing hiervan wordt gemaakt door er van uit te gaan dat middels
een landelijke herverdeling er voldoende zoetwater beschikbaar kan komen
voor doorstroming van het VZM.
Opm. 1
In het kader van de MER Waterkwaliteit
VZM is de mogelijkheid van
verbetering van de waterkwaliteit middels het inlaten van grote hoeveelheden
rivierwater nader onderzocht. Hierbij is gebleken dat de verkorting
van de verblijftijd onvoldoende is om de groei van blauwalgen tegen
te gaan. Hierbij is een aantal zaken van belang:
1. Uit studies door UvA en Deltares is gebleken dat de verblijftijd
van het VZM moet worden verkort tot maximaal 10-15 dagen. Het doorspoeldebiet
dat hiervoor nodig is, is meer dan 200-300 m³/s.
2. Het onttrekken van grote hoeveelheden zoetwater t.b.v. het doorspoelen
van het VZM vraagt om een drastische aanpassing van de water- (en zout)huishouding
van het Noordelijk Deltabekken.
3. Het doorvoeren van grote hoeveelheden zoet water (> 100 m³/s)
naar de Oosterschelde en/of Westerschelde zal een forse (negatieve)
invloed hebben op de daar aanwezige mariene soorten (mosselen, kokkels,
e.d.). Weliswaar kunnen kleine hoeveelheden zoetwater een positieve
uitwerking hebben, maar voor veel organismen is een zoutgehalte lager
dan 10 g Cl/l beneden de tolerantie grens (ref. 2).
Indien structureel grote hoeveelheden zoet water op de Oosterschelde
en Westerschelde worden geloosd, zal in grote zones het zoutgehalte
gedurende langere tijd minder dan 10 g Cl/l zijn. De mogelijkheden voor
o.a. schelpdierkweek zullen dan fors verminderen.
Maatregelen tegen het opkomende water
Door B&H wordt nog eens benadrukt dat op het verbeteren en verhogen van de dijken men niet mag bezuinigen. Tevens wordt gesteld dat dijkverhoging niet alleen meer veiligheid geeft, maar ook de afvoercapaciteit van rivieren vergroot.
Opm. 2
Het vergroten van de afvoercapaciteit
van rivieren is vooral afhankelijk van het doorstroomoppervlak en de
weerstand die de stroming ondervindt. Om de afvoercapaciteit te vergroten
is het creëren van meer ruimte voor doorstroming en het verlagen van
de weerstand van direct belang. Dat als gevolg van hogere waterstanden
ook het doorstromend oppervlak wordt vergroot is natuurlijk waar, maar
dit levert bij gelijke waterstand geen bijdrage aan het vergroten van
de afvoercapaciteit, zoals binnen het project Ruimte voor de Rivier
wordt nagestreefd.
Door B&H wordt opgemerkt dat het risico van een
watersnoodramp nog altijd aanwezig is. Hierbij wordt met name gewezen
op de faalkans van de
Maeslantkering, waardoor de marges zijn verdwenen. Gesteld wordt dat
het grootste gevaar uit zee komt en op basis hiervan wordt de noodzaak
voor een dubbele Maeslantkering en/of een zeesluis in de Nieuwe Waterweg
beargumenteerd. Ook wordt opgemerkt dat men niet onbeperkt estuariummondingen
kan blijven uitdiepen.
De suggestie wordt gewekt dat spoedig een beslissing zal worden genomen
over het afsluiten van de Nieuwe Waterweg.
Opm. 3
Het is juist dat er geen sprake is van absolute
veiligheid en dat de kans (hoe klein ook) op overstromen aanwezig blijft.
Het afsluiten van de Nieuwe Waterweg is echter een vergaande maatregel
waarvoor zowel het besluit als de uitvoering niet op korte termijn mag
worden verwacht. Bij bestudering van een dergelijke optie is niet alleen
de dreiging van een hoge stormopzet vanuit zee van belang, maar vooral
ook de combinatie van hogere rivierafvoer met een lange stormduur, waardoor
afvoer naar zee gedurende een langere tijd niet mogelijk is. De grootste
dreiging wordt dan veroorzaakt door het ongeremd vollopen van het Noordelijk
Deltabekken (Benedenrivierengebied). Deze dreiging wordt echter niet
verminderd door de Nieuwe Waterweg met een zeesluis af te sluiten, maar
eerder vergroot.
Zoetwatervoorziening
Via een aantal citaten wordt door B&H gewezen op
het inefficiënte
zoetwatergebruik. Met name wordt gewezen op de grote zoetwaterafvoer
via de Nieuwe Waterweg die vooral wordt ingezet voor het beperken van
de zoutindringing vanuit zee. Ook wordt gewezen op het inefficiënte
zoetspoelen van verzilte poldersloten in lage landbouwgebieden.
Opm. 4
Het is terecht om te bezien of
er methoden / beheersmaatregelen kunnen worden ontwikkeld waardoor voor
het gebruik van zoetwater een grotere mate van flexibiliteit ontstaat.
Het handhaven van een minimum afvoer via de Nieuwe Waterweg legt momenteel
een zware claim op het gebruik van zoet water voor andere doeleinden.
De inefficiëntie van het zoetspoelen van verzilte poldersloten in lage
landbouwgebieden wordt met de oplossing van B&H echter niet verminderd.
Verzilting van de poldersloten wordt veroorzaakt door kwel van zout
grondwater, dat van nature aanwezig is in een deltagebied.
Wel zou het zoet houden van het VZM in potentie een grote zoetwatervoorraad
kunnen vormen. Vanwege de slechte waterkwaliteit, blauwalg, de vrij
hoge chloridegehalten (tot 450 mg Cl/l), de niet erg centrale ligging
van het gebied en de nabijheid van, ook in droge tijden aanwezige afvoer
van Rijn en Maas, kunnen vraagtekens worden gezet bij het belang van
een dergelijke voorraad.
Afvoer rivierwater
In de notitie van B&H wordt aangehaald dat de maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier tot doel hebben om het rivier water sneller naar zee af te voeren. Vervolgens wordt gesteld dat het Rijnmond gebied geen bergend vermogen heeft en daardoor niet geschikt is als permanente afvoerroute. De Z.W. Delta heeft wel mogelijkheden voor tijdelijke berging en noodafvoer en daarmee wordt de suggestie gewekt dat de afvoer vooral via deze weg moet plaatsvinden.
Enkele alinea’s verder wordt het idee van de Deltacie. voor Afsluitbaar open Rijnmond aangehaald, waarbij alleen het Hollandsch Diep / Haringvliet overblijft voor opvang van rivierwater als vanwege stormopzet niet naar zee kan worden afgevoerd. Andermaal wordt de Deltacie. aangehaald dat in zo’n situatie waterberging op het VZM, Grevelingen en Oosterschelde als noodmaatregel kan worden ingezet.
Opm. 5
De aansluitende opmerking dat
“een verbeterde doorvoer, via het Hollandsch Diep, dankzij trajectverlenging
van de afvoerroute naar zee valt mee te nemen in de afwegingen bij het
onderzoek naar een Afsluitbaar open Rijnmond”, is verwarrend. Hiermee
wordt de suggestie gewekt dat als de lengte van de rivier wordt verlengd
alvorens naar zee uit te stromen, de afvoercapaciteit hierdoor wordt
vergroot.
Dit is een onjuiste redenering. Niet de afvoercapactiteit, maar de bergingscapciteit
wordt bij verlenging van het estuarium vergroot. Bij normale afvoer
zal als gevolg van een degelijke verlenging de gemiddelde waterstand
van de rivier omhoog gaan vanwege het verhang dat de rivier opbouwt
ten opzichte van het zeeniveau. Deze toename van de gemiddelde waterstand
doet de toename van de bergingscapaciteit weer deels teniet.
Opm. 6
Het aansluitende pleidooi voor
zeesluizen in de Nieuwe Waterweg, waardoor het zeewater het rivierwater
niet meer kan opstuwen en dat met een meanderende afvoer door de delta
de dijken minder rigoureus hoeven te worden aangepast, is een onjuiste
veronderstelling.
Zowel de realisatie van een Afsluitbaar Open Rijmond als van een Gesloten
Rijnmond (met Zeesluis) zorgt ervoor dat er minder bergingscapaciteit
is als het toestromend Rijn- Maaswater door stormvloed tijdelijk niet
naar zee kan afstromen.
Dit moet dus worden opgevangen door dijkverhoging in het overgebleven
gebied en/of door extra waterberging in VZM, Grevelingen en evt. Oosterschelde.
De suggestie dat dit met een meanderende rivier door de delta automatisch
wordt gerealiseerd is een illusie, omdat een groot deel van de effectiviteit
van extra waterberging verloren gaat in verhoogde basispeilen vanwege
de verschoven verhangcurve en het niet lekvrij zijn van de Oosterscheldekering.
Voor de normale of geringe rivierafvoeren wordt geconstateerd
dat het merendeel van het rivierwater via de Nieuwe Waterweg naar zee
stroomt en zo in feite verloren gaat. Vanuit deze achtergrond wordt
het idee geopperd voor de aanleg van zeesluizen, waardoor binnenhavens
zonder getij ontstaan, zoet water behouden blijft, er geen milieuwisselingen
zijn, er meer stabiliteit is voor de dijken, de Volkeraksluizen wellicht
overbodig worden en de bereikbaarheid van het achterland langer intact
blijft.
Opm. 7
Op deze opsomming van voordelen valt veel af
te dingen. Een belangrijk punt is dat bij het wegvallen van de waterverversing
door het getij en rivierafvoer dit ongetwijfeld zal leiden tot een verslechtering
van de waterkwaliteit en een verdere verschraling van het ecologisch
systeem. Tevens zal via het schutten de zeesluis zout zeewater doordringen
in dit gebied en bij gebrek aan doorstroming is het de vraag of het
zoete water geschikt blijft voor het beoogde gebruik (zie als voorbeeld
het Noordzeekanaal en het Kanaal Gent – Terneuzen).
Het (wellicht) overbodig worden van de Volkeraksluizen heeft geen koppeling
met een eventuele zeesluis in de Nieuwe Waterweg, integendeel. Door
de afsluiting van de Nieuwe Waterweg zal het peil van het Hollandsch
Diep stijgen, terwijl het feit dat het huidige peil reeds ca. 50 cm
hoger is dan dat van het Volkerak-Zoommeer. Dit heeft tot gevolg dat
bij een open verbinding bij de Volkerakdam er geen vrije afvoer van
de Brabantse rivieren meer mogelijk is. Tevens zullen grote delen van
de buitendijkse natuurgebieden (Hellegatsplaten, Krammmerse Slikken
en Dintelsegorzen ) door het gestegen peil inunderen en zullen de doorvaarthoogten
van de bruggen in de Eendracht worden verkleind.
Vervolgens wordt opgemerkt dat de Schelde-Rijn corridor
zoet kan blijven en worden de huidige milieuproblemen, zoals blauwalgen,
met doorstroming opgelost.
Opm. 8
Onder opm. 1 is reeds opgemerkt
dat voor het terugdringen van de blauwalgenbloei een forse verkorting
van de verblijftijd nodig is. Hiervoor is een grote hoeveelheid zoetwater
(> 200-300 m³/s) nodig, die in de zomerperiode niet zonder meer beschikbaar
kan worden gemaakt, terwijl extra doorspoelen in de winterperiode geen
positieve doorwerking op het voorkomen van blauwalgenbloeien in de zomer.
Ook is het de vraag of een dergelijke doorvoer van zoetwater naar de
Oosterschelde en/of Westerschelde niet nadelig is voor de daar aanwezige
zoutwater organismen (zouttoleranties), zeker als dit wordt gecombineerd
met een extra zoete doorstroom vanuit de Grevelingen naar de Oosterschelde
(zie S bocht in figuur 2 van het inrichtingsvoorstel).
Ecologische verbetering in Delta en rivieren
Via referentie naar de aanleg van de Afsluitdijk en
de realisatie van Deltawerken wordt door B&H aandacht gevraagd voor
de ecologische gevolgen voor trekvissen.
Verder wordt beschreven dat door het voorstel waardevolle natuurgebieden
van karakter zullen veranderen, maar dat het verlies daarvan ruimschoots
zal worden gecompenseerd door het ontstaan van nieuwe natuurgebieden.
Opm. 9
Vanuit de aandacht voor trekvissen
is het opmerkelijk dat vervolgens wordt voortgeborduurd op het afsluiten
van de Nieuwe Waterweg, waardoor deze enige open verbinding vanuit zee
naar het stroomgebied van Rijn- en Maas komt te vervallen. Weliswaar
pleiten B&H vervolgens voor een nieuwe (open ?) verbinding via de
Oosterschelde naar Grevelingen en Haringvliet maar het is de vraag of
deze als vistrekroute opweegt tegen de huidige verbinding via de Nieuwe
Waterweg en het via de Kier voorziene herstel van de intrek via het
Haringvliet.
Opm. 10
Zoals door B&H wordt aangegeven
zal door het afsluiten van de Nieuwe Waterweg het karakter van diverse
waterlopen in het Noordelijk Deltabekken drastisch veranderen vanwege
het wegvallen van het getij. Zo zullen karakteristieke (en op Europese
schaal zeldzame) zoetwater intergetijdengebieden langs o.a. het Spui,
Oude Maas, Hollandsche IJssel en langs de Merwedes verdwijnen. Dit betekent
een verschraling en afname van zeldzame natuurwaarden en een desinvestering
t.a.v. projecten zoals die in het kader van Deltanatuur zijn gerealiseerd.
Opm. 11
Dat door de herziening van de
zoetwaterverdeling (lees: afsluiting Nieuwe Waterweg) zich een unieke
kans voordoet voor een continue open verbinding met herstel van bijbehorende
ecologische relaties tussen zee en rivier, is een beeld dat maar gedeeltelijk
kan worden waargemaakt door het inrichtingsvoorstel zoals dat vervolgens
in de notitie wordt gepresenteerd (zie verder hieronder).
De ecologische relaties binnen het systeem worden eerder verzwakt (o.a.
wegvallen zoetwatergetijdennatuur) dan versterkt. Zo zal met een forse
hoeveelheid zoetwater door de Z.W. Delta de indruk kunnen ontstaan dat
dit het herstel is van een natuurlijke situatie, maar dit is geenszins
het geval.
Uit een historische beschouwing van zoet-zout overgangen (ref. 3) blijkt
dat alleen in uitzonderlijke perioden het water van Rijn en Maas doordrong
tot in de Oosterschelde. Door getijreducties als gevolg van de Oosterscheldekering
en de Brouwersdam is het systeem niet meer instaat om structureel grote
hoeveelheden rivierwater te verwerken, zonder negatieve gevolgen voor
de het huidige ecosysteem (o.a. ontstaan van stratificatie, zuurstofloosheid
en te lage zoutgehalten voor o.a. mosselen, oesters, kreeften e.d.).
Bij de inrichting van de huidige Oosterschelde is er dan ook bewust
gekozen om de toevoer van zoetwater zoveel mogelijk te beperken. Weliswaar
is dit inzicht inmiddels enigszins bijgesteld, maar niet zodanig dat
het nu wenselijk wordt geacht om de Oosterschelde en Grevelingen structureel
met grote hoeveelheden zoetwater te doorstromen.
Inrichtingsvoorstel
B&H beschrijven dat met het inrichtingsvoorstel
wordt beoogd om het zoete water langer vast te houden, waardoor naar
alle waarschijnlijkheid de zoetwatervoorraden behouden blijven. Tevens
beogen zij met het voorstel een blijvend herstel van ecologische relaties
tussen zee en rivieren, wordt de waterveiligheid vergroot en zal de
landinwaartse invloed van zee afnemen.
Het voorstel bevat inrichtingssuggesties voor zowel de Z.W. Delta als
voor het IJsselmeergebied (Afsluitdijk).
Een gezonde zuidwestelijke Delta
Citaat uit voorstel B&H:
"Met de Deltawerken is het zoute getijdenmilieu
in de Oosterschelde behouden gebleven. Het meeste rivierwater wordt
door de Nieuwe Waterweg naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten
zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren zijn kwalitatief
minder geworden en scoren intussen op veel punten ‘slecht’ of ‘ontoereikend’.
De ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte
overgangen van milieu en zuurstofgebrek kunnen opgelost worden met doorstroming
van rivierwater en middels getijden."
Opm. 12
Het is juist dat voor een aantal
watersystemen de kwaliteit verbetering behoeft en dat dit mogelijk kan
worden bereikt met het verbinden van de waterbekkens via herstel van
een gereduceerde getijbeweging en/of doorstroming.
Voor het Veersemeer hebben we recentelijk gezien dat een flinke kwaliteitverbetering
mogelijk was door een (beperkte) uitwisselingen met de Oosterschelde.
De hierdoor ontstane getijslag van ca. 8-10 cm bleek voldoende te zijn
voor een drastisch herstel van de waterkwaliteit en de terugkeer van
diverse mariene soorten. Het zoutgehalte, dat nu weer ruim boven de
10 g Cl/l zit, is daarbij een belangrijke randvoorwaarde, die er o.a.
voor zorgt dat eventuele algenbloeien door graas van schelpdieren (mosselen,
oesters) worden onderdrukt.
Voor het Volkerak-Zoommeer is in het kader van de MER onderzocht in
hoeverre de waterkwaliteit kan worden verbeterd via doorspoelen met
rivierwater. Daarbij is echter gebleken dat met een doorspoeldebiet
van 150 m³/s bleek de verblijftijd onvoldoende wordt verkort om daarmee
het blauwalgen probleem op te lossen.
Wel is uit de studies in het kader van de MER
gebleken dat, als op het
Volkerak-Zoommeer weer Oosterscheldewater wordt toegelaten, er reeds
bij 30 cm getij sprake zal zijn van een forse kwaliteitsverbetering.
Voor het Grevelingenmeer is onderzocht in welke mate de kwaliteit kan
worden verbeterd via een verhoogde uitwisseling met de Noordzee ( =
grotere doorlaat in de Brouwersdam). Bij een uitwisseling die een getij
van meer dan 30 cm oplevert is er sprake van een duidelijke verbetering
(minder stratificatie en minder zuurstofloosheid).
Citaat uit voorstel B&H:
"Het zoete rivierwater dat nu via een korte
weg in zee wordt geloosd, kan zoveel mogelijk door de wateren van de
delta stromen, zich mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek
en stroomt pas bij de stormvloedkering in zee. Zo wordt de Oosterschelde
de levensader van een duurzame delta en kan een open estuarium gecombineerd
worden met een korte kustlijn. Ecologie en veiligheid gaan samen."
Opm. 13
Natuurlijk is het streven naar
een samengaan van ecologie en veiligheid een doelstelling die kan worden
onderschreven, echter … vooralsnog is onduidelijk hoe met het inrichtingsvoorstel
van B&H beide doelen worden gediend.
Door de afsluiting van de Nieuwe Waterweg ontstaat een Noordelijk Deltabekken
dat behoudens de Beneden Merwede, het Hollandsch Diep en het Haringvliet
niet meer door rivierwater wordt doorstroomd en waar de getijbeweging
komt te vervallen. Wat overblijft is een stagnant kombergend gebied,
waaruit de dynamiek is verdwenen en het waterpeil slechts varieert met
de afvoer van de rivieren.
Zowel de waterkwaliteit als de ecologie van de huidige intergetijdengebieden
(o.a. langs Spui, Oude Maas, Hollandsche IJssel, Dortse Biesbosch) zal
daardoor sterk veranderen. De huidige (resterende) estuariene kenmerken
zullen hier verdwijnen en overgaan naar een voornamelijk fluviatiel
karakter.
Bij afsluiting van het Rijnmondgebied zal dit gebied extra worden beschermd
tegen stormvloed van zee. Als een stormvloed echter samenvalt met een
hoge rivierafvoer zal bij een afgesloten Rijnmond, het restende deel
van het Benedenrivierengebied extra snel vollopen. Verwacht mag worden
dat ondanks de extra komberging in de Z.W Delta, dit op termijn, niet
voldoende zal zijn om grootschalige dijkverhogingen langs het Haringvliet,
Hollandsch Diep en verder bovenstrooms te voorkomen.
Citaat uit voorstel B&H:
"Het deltamilieu is gebaat met doorstroming
bij het oplossen van de huidige problemen. De hiervoor te nemen maatregelen
zijn onder meer een forse doorsteek door Goeree-Overflakkee en een open
verbinding van de Grevelingen met de Oosterschelde. Vervolgens kan het
water meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater
zal dan met een grote S-bocht naar zee stromen (figuur 2). Het water
stroomt kronkelend weg via de voormalige zeegaten, waardoor de zee relatief
verder weg komt te liggen. Het achterland is hierdoor beter beschermd
tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind. Deze inrichting
vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van
zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente
en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk."
Opm. 14
De doorsteek door Goeree borduurt
voort op eerdere ideeën voor een dergelijke verbinding onder de naam
Scharrezee, die vooral vanuit een wensbeeld voor de recreatievaart is
voortgekomen. Reeds toen is onderkend dat een dergelijke verbinding
tussen een zoet en een zoutsysteem sterk nadelig kan doorwerken op de
stratificatie (gelaagdheid) in de Grevelingen met een vergroot risico
voor de zuurstofhuishouding.
De thans voorgestelde open verbinding, waarbij een forse hoeveelheid
rivierwater naar de Grevelingen stroomt, zal het risico op stratificatie
en zuurstofloosheid sterk doen toenemen, tenzij er een zodanige getijdenwerking
wordt geïntroduceerd dat de gelaagdheid door menging wordt opgeheven.
In het inrichtingsvoorstel van B&H is de getijdenwerking op de Grevelingen
afkomstig van de Oosterschelde via een open verbinding door de Grevelingendam.
Hoewel een netto doorstroming kan worden gerealiseerd
zoals geschetst in figuur 2 zal dit betekenen dat de gemiddelde waterstand
van de Grevelingen met tenminste ca. 30-50 cm zal worden verhoogd. De
mate waarin het getij en de Oosterschelde doordringt naar de Grevelingen
zal sterk afhangen van de grootte van de doorstroomopening in de Grevelingendam
bij Bruinisse. Bij een geringe opening zal, zonder extra uitwisseling
met de Noordzee, het zoutgehalte van het Grevelingenmeer sterk afnemen.
Bij een grote opening zal de getijslag op de Oosterschelde sterk worden
verminderd, waardoor het intergetijdengebied, dat toch al onderdruk
staat, fors zal afnemen. De verwachting is dat bij een dergelijke koppeling
tussen Oosterschelde en Grevelingen de beoogde getijslag van 3,20 m
bij Yerseke niet meer zal worden gehaald.
Opm. 15
De doorsteek door Goeree zal zodanig
moeten worden uitgevoerd dat bij de hoogste waterstanden geen overstroming
van de aangrenzende gebieden kan optreden. Dit betekent dat deze verbinding
moet worden voorzien van tenminste dezelfde dijkhoogten als in het Haringvliet
en Grevelingen. Deze verbinding legt daarmee een fors beslag op de huidige
landbouwgronden en natuurgebieden. De kosten van een dergelijke doorsteek
zullen dus fors zijn, terwijl de opbrengst in termen van extra veiligheid
beperkt is, als zowel deze doorsteek door Goeree als de verbinding met
de Oosterschelde niet afsluitbaar is.
Citaat uit voorstel B&H:
"Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen
krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt
weer een estuariummonding. De draagkracht van de Oosterschelde, die
was afgenomen door het stoppen van de aanvoer van nutriënten door rivierwater
en het verdwijnen van het brakke water, kan zich herstellen. De stroomsnelheid
zal er toenemen zodra de ´verstopte ader´ wordt genezen door een open
verbinding met de Grevelingen. Het huidige zoute en stilstaande milieu
in de Grevelingen, vaak met zuurstofgebrek voor het bodemleven, ondergaat
de grootste veranderingen. Deze wordt een dynamisch duurzaam systeem,
een getijdengebied met doorstroming en overgangen van zoet naar zout."
Figuur 2: Schets inrichtingsvoorstel Zuidwestelijke Delta
Opm. 16
Het hier geschetste beeld dat met de
zoetwaterdoorstroming door de Grevelingen naar de Oosterschelde een
aantal verbeterpunten voor zowel de Grevelingen als Oosterschelde wordt
opgelost is een te optimistisch beeld dat niet wordt onderbouwd door
de processen die bepalend zijn voor het karakter van een dergelijk systeem.
Het klopt dat het Haringvliet zoet blijft omdat ervan wordt uitgegaan
dat de Haringvlietsluizen dicht blijven behoudens als spuien nodig is
vanwege hoge rivierafvoer.
De Grevelingen krijgt een doorstroming met een gereduceerd getij. Ook
dit klopt, echter wat niet wordt vermeld is dat de Grevelingen sterk
zal verzoeten waardoor het huidige zoutwater milieu met o.a. kreeften,
mosselen, niet meer levensvatbaar is en zal veranderingen in een brakwater
milieu met forse gelaagdheid en daardoor een grote kans op langdurige
zuurstofloosheid in de diepere delen. De extra doorstroming (die overigens
maar door een deel van de Grevelingen gaat) zal dit niet kunnen verhinderen.
De Oosterschelde krijgt een extra doorstroming
van zoetwater waardoor ook hier een forse verzoeting zal optreden. De
beschrijving dat in het verleden de Oosterschelde brakke zones had is
onjuist, tenzij de periode wordt bedoeld dat de Schelde nog door dit
gebied stroomde (vóór 1900, zie ref. 3). Tijdens de Deltawerken is er
bewust voor gekozen om het zoutgehalte zo hoog mogelijk te houden vanwege
de geschiktheid voor mariene soorten. Weliswaar is inmiddels het beeld
ontstaan dat het niet nodig is om een volledige afscheiding van het
zoete water na te streven, echter het bewust inzetten op een forse zoetwaterdoorstroming
is het andere uiterste, met grote risico’s voor het huidige ecosysteem
en schelpdierkweek.
Overigens zal doorstroming van de Grevelingen, die tegengesteld is aan
het oorspronkelijke getijregime, tot gevolg hebben dat stagnantie ontstaat
in de diepere geulen in het westelijk deel. Hierdoor zal de kans op
stratificatie en zuurstofloosheid daar sterk toenemen.
Citaat uit voorstel B&H:
"Inzet van de Grevelingen is nodig als noodberging,
voor de verlenging van de afvoerroute van rivierwater met een overgang
van zoet naar zout en voor het terugdringen van de landinwaartse invloed
van de zee. Gefaseerd kan eerst de verbinding met de Oosterschelde tot
stand gebracht komen, gevolgd door een geleidelijke toename van zoetwateraanvoer
vanuit het westelijk Haringvliet.
Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt voor de veiligheid van tevoren
vanuit Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde in zee gespuid, waarna
de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt kan worden.
Dit garandeert langer de vrije afwatering van onder meer het gebied
van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch
Diep kan op zo´n tijdstip blijven doorstromen, zodat stagnatie van doorstroming
met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de
kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert."
Opm. 17
Het is juist dat waterberging
in Grevelingen en Oosterschelde een mogelijkheid is voor het opvangen
van rivierwater, als door stormvloed op zee de afwatering via het Haringvliet
en de Nieuwe Waterweg wordt geblokkeerd.
Voorwaarde is wel dat deze bekkens voor aanvang van de stormopzet kunnen
worden afgesloten van zee zodat het basispeil voldoende laag is voor
waterberging. De mogelijkheid voor waterberging op het Volkerak-Zoommeer
wordt door B&H niet genoemd, terwijl deze maatregel momenteel in
het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier wordt onderzocht.
Omdat B&H uitgaan van een open verbinding tussen Grevelingen en
Oosterschelde zal waterberging op deze bekkens slechts mogelijk zijn
als de Oosterscheldekering lekvrij is gemaakt. Tijdens stormvloed stijgt
het water in de Oosterschelde door dit lek met ca. 0,5 m per 12 uur
waardoor de inzet van dit bekken voor waterberging fors wordt beperkt.
De hiervoor benodigde aanpassingen moeten niet worden onderschat en
is mede voor de Cie. Veerman reden geweest om de Oosterschelde aan te
merken als een eventueel bergingsgebied.
De mogelijkheden voor waterberging in het voorstel
van B&H lijken substantieel minder effectief dan de bergingsopties
die momenteel in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier worden onderzocht.
Dit omdat door B&H de extra berging op het Volkerak-Zoommeer niet
wordt meegenomen en het basispeil op de Grevelingen en het Haringvliet
beduidend hoger is dan in de bergingsopties van de PKB.
Citaat uit voorstel B&H:
"De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden
zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen.
Nu de kwaliteit van de Rijn en de Maas zijn verbeterd, kunnen de visgronden
van de Noordzee en de delta weer profiteren van de door de rivieren
meegevoerde voedingsstoffen."
Opm. 18
Het kan worden betwijfeld of de
Oosterschelde in het inrichtingsvoorstel van B&H zout genoeg blijft
voor het huidige mariene milieu. Als echt is bedoeld dat een fors deel
van de rivierafvoer van Rijn en Maas via de Grevelingen naar de Oosterschelde
wordt geleid dan zal in een groot deel van de NO tak van de Oosterschelde
(Keeten, Mastgat, Zijpe) alsmede in de Grevelingen het Clgehalte lager
zijn dan 10 g Cl/l.
Een dergelijk zoutgehalte is te laag voor diverse mariene organismen
en de ervaring van het Veersemeer heeft geleerd dat de kwaliteit van
het systeem dan drastisch achteruit gaat. Dit treedt op als de graasfunctie
van schelpdieren vervalt als gevolg van te lage zoutgehalten en de beschikbare
nutriënten slechts worden benut voor primaire productie. Het wegvallen
van de biologische filtering door schelpdieren leidt vervolgens tot
een verhoogde algenbiomassa, met als gevolg een verslechtering van de
algehele waterkwaliteit (o.a. vertroebeling, zuurstofloosheid e.d.).
Citaat uit voorstel B&H:
"Het aangevoerde sediment kan op de lange termijn
de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierafvoeren
spuien de Haringvlietsluizen, en zo nodig extra spuisluizen in de Brouwersdam,
alvast het overtollige rivierwater om verzoeting van de Oosterschelde
te voorkomen."
Opm. 19
Het lijkt natuurlijk mooi als
de zandhonger kan worden gestild door extra doorstroming en aanvoer
van riviersediment, echter … het sediment uit Rijn en Maas bezinkt voornamelijk
in het Hollandsch Diep en mocht dit zijn volgelopen, dan vindt vervolgens
bezinking in het Haringvliet plaats.
Als enig sediment toch doordringt in de Grevelingen dan is dit volstrekt
onvoldoende om de daar heersende zandhonger op te heffen. Er zal dus
geen extra sediment naar de Oosterschelde gaan. Wel zal vanwege het
aantakken van de Grevelingen het horizontale getij (=stroomsnelheid)
worden versterkt met name in de NO tak, echter … door de reductie van
het verticale getij zal het intergetijdengebied afnemen, waardoor een
netto (extra) verlies aan areaal intergetijdengebied (= droogvallende
slikken en platen) zal optreden.
Dit heeft als resultaat dat de gevolgen van de zanghonger in de Oosterschelde
door de voorgestelde S-bocht eerder worden versterkt dan verminderd.
Citaat uit voorstel B&H:
"Momenteel wordt nog overwogen om het Zoommeer-Volkerak
zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden.
Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit zoete water ook
door de huidige randmeren stromen om deze te reinigen en te verversen.
Zoet water in de randmeren gaat de verzilting van West-Brabant tegen.
Tholen, West-Brabant en de Hoekse Waard komen niet meer in de problemen
wat betreft zoetwatervoorziening. De binnenvaartroute van de Rijn-Schelde
Corridor blijft hierbij zoet en getijloos.
Voor recreatievaart vormen de rondvaartmogelijkheden en de toename van
kwaliteit en belevingswaarden een grote stimulans."
Opm. 20
Zoals eerder opgemerkt is uit studies gebleken
dat het met zoetwater doorspoelen van het Volkerak-Zoommeer geen oplossing
is voor het tegengaan van het blauwalgenprobleem, tenzij met een zodanige
hoeveelheid water wordt doorgespoeld dat de verblijftijd voldoende kort
is om de groei van algen tegen te gaan. Het bekken krijgt dan het karakter
van een verlengd Hollandsch Diep. Bij een dergelijke doorspoeling is
het risico reëel dat grote delen van de Westerschelde en/of Oosterschelde
te sterk worden verzoet, waardoor diverse mariene soorten zullen verdwijnen.
Het toelaten van zout water is wel een structurele oplossing voor het
blauwalgenprobleem, terwijl er tevens goede (doeltreffende en betaalbare)
oplossingen lijken te zijn voor de zoetwatervoorziening voor zowel de
gebieden grenzend aan het Volkerak-Zoommeer, als voor de gebieden in
Zuid-
Holland-zuid die last kunnen hebben van de zoutlek, die alsgevolg van
het schutproces via de Volkeraksluizen doordringt naar het Hollandsch
Diep .
Ook biedt het toelaten van water uit de Oosterschelde goede mogelijkheden
voor de ontwikkeling van een gezond marien ecosysteem en geeft de benodigde
infrastructuur (doorlaatmiddel Philipsdam) de mogelijkheid voor het
medegebruik ten behoeve van waterberging (RvdR maatregel).
Een veilig en duurzaam systeem rond de Afsluitdijk
Citaat uit voorstel B&H:
"De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan
de veiligheidseisen. De veiligheid waarborgen is van nationaal belang,
maar daarnaast spelen milieu en buffering van zoet water een grote rol.
De voorkeur gaat naar een duurzame inrichting, aansluitend bij de natuurlijke
processen. Behoud van een natuurlijk verval van IJssel tot Waddenzee
is van belang voor een goede afvloeiing.
Het veiligstellen van de zoetwatervoorraden van het IJsselmeer en de
Zuidwestelijke Delta voorkomt zoetwaterschaarste. Daarnaast behoren
beide regio´s bij hoge afvoeren het teveel aan water tijdelijk te kunnen
bergen. In de Zeeuwse Delta, waar het meeste rivierwater heengaat, kan
de waterberging aanzienlijk worden vergroot. Slechts 15% van het rivierwater
stroomt naar het noorden en kan opgevangen worden door een spontane
en tijdelijke verhoging van het IJsselmeer.
Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet draagt ertoe
bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij
dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen
te worden. Tevens moet het IJsselmeer onder alle omstandigheden zoet
blijven. Dit vraagt om een te reguleren verbinding van het IJsselmeer
met de Waddenzeedynamiek.
Een combinatie van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het
verhoogde Makkummerzand, wordt voorgesteld (zie figuur 3). De aanleg
kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders. Op deze wijze ontstaat
een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk
met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het zeewater beschermen
en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een natuurdijk
aan de binnenzijde van de Afsluitdijk staat garant voor de opvang van
zilte overslag en opwaaiing. De dijken kunnen op ondiepten gesitueerd
worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De vorm van figuur
3 voor doorstroming is dan ook slechts schematisch. Op deze wijze ontstaat
een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt
afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring
van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat
het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee
nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt."
Figuur 3: Schets inrichtingsvoorstel Afsluitdijk
"Voor noodsituaties is aanvullend een stormvloedkering
(SVK) gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan
de Friese kant worden ingezet. De bodem en het waterpeil van het IJsselmeer
mogen, net zoals bij de Waddenzee, geleidelijk meegroeien met de zeespiegelstijging.
De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige
schutsluizen. In het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen
ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd
verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen
die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten."
Opm. 21
Bij de uitgangspunten voor de Toekomstverkenning
Afsluitdijk is het grote bovenregionale belang van een strategische
zoetwatervoorraad aangegeven.
Zeker ook gelet op klimaatveranderingen is er voor de toekomst een grote
buffervoorraad van zoetwater nodig, dat een goede waterkwaliteit heeft.
Door Consortia van marktpartijen zijn toekomstvisies ontwikkeld; het
proces van de toekomstverkenning en een beschrijving van de visies is
opgenomen in het rapport “Dijk en Meer” (maart 2009) . Op basis van
diverse reviews en beoordelingen van de visies is door de Adviescommissie
Nijpels een advies voor vervolgstappen opgesteld. In het advies van
de Adviescommissie Nijpels is aangegeven dat grootschalige open verbindingen
tussen Waddenzee en IJsselmeer vanuit beheersbaarheid en zoetwatervoorraad
niet wenselijk zijn.
Het voorstel van B&H is daarmee strijdig.
Het voorstel van B&H bevat zowel aan de Waddenzeezijde als aan de IJsselmeerzijde forse ingrepen. Twee lange dammen aan weerszijden – van vele tientallen kilometers - en een aantal kribben kunnen aanzienlijke effecten hebben op de beide watersystemen. De kosten voor de constructieve maatregelen aan beide zijden worden zeer hoog ingeschat.
De zeer grootschalige voorgestelde ingrepen in zowel
het IJsselmeer (een
natuurdijk van Stavoren naar Den Oever) als in de Waddenzee (een voordijk
voor nagenoeg de gehele Afsluitdijk) hebben beide een aanzienlijk effect
op landschappelijke waarden in de beide gebieden (grote open vlakten,
weidsheid, vrij uitzicht).
RWS bereidt thans de aanleg van een extra spuimiddel (ESA) in de Afsluitdijk voor. Met dit extra spuimiddel kan het huidige IJsselmeerpeil nog enkele tientallen jaren op hetzelfde peil worden gehandhaafd. In het voorstel van B&H wordt daarentegen aangegeven dat het waterpeil in het IJsselmeer al direct mag meegroeien met de zeespiegelstijging. Dit betekent dat al veel eerder maatregelen aan de waterkeringen rondom het IJsselmeer nodig zijn.
Gelet op bovengenoemde is er geen reden om het voorstel van B&H verder mee te nemen bij de uitwerking van de Toekomstverkenning Afsluitdijk.
Conclusie
In de conclusie wordt door B&H aangehaald dat zij
met het voorstel zoveel mogelijk wilden aansluiten bij natuurlijke processen
met inachtneming van diverse belangen. Het beperken van het zoetwaterverlies
via de Nieuwe Waterweg is daarbij als belangrijkste randvoorwaarde gehanteerd.
Het gezond maken van de geïsoleerd geraakte deltawateren stond voorop.
Een eventuele andere optie van het zeewaarts verlengen van de estuariene
overgang wordt nog als een alternatief aangedragen.
Opm. 22
Ook bij een zeewaartse verlenging van bijv.
de Haringvlietmonding geldt dat weliswaar extra bergingscapaciteit zou
kunnen worden gecreëerd, maar deze capaciteit is alleen beschikbaar
als dit gebied door een stormvloedkering kan worden afgesloten. Het
idee van een volledige natuurlijke open verbinding zal ook hiervoor
niet van toepassing zijn, terwijl de kosten van een dergelijk optie
bijzonder hoog zijn.
4. Conclusies op basis van de nadere analyse
1. Het inrichtingsvoorstel van B&H is een mooi voorbeeld van het creatief meedenken over de toekomstbeelden van de Z.W. Delta.
2. Belangrijke uitgangspunten die zij als basis voor
het inrichtingsvoorstel hanteren betreffen o.a. :
a. Het (op nationale schaal) zo goed mogelijk benutten van het beschikbare
zoete water in perioden van schaarste
b. Het waar nodig verbeteren van de veiligheid tegen overstromen, zowel
als gevolg van hoge rivier afvoer als vanwege stormvloed op zee
c. Een aanpak die samenhangend en kosteneffectief is
d. Een streefdoel voor de Z.W Delta dat zich kenmerkt door een natuurlijk
veerkrachtig systeem dat tevens in staat is om extreme waterstanden
op te vangen.
Deze uitgangspunten sluiten goed aan op de voornemens uit het Nationaal Waterplan en de toekomstbeelden zoals die momenteel door het programmabureau Z.W. Delta worden ontwikkeld.
3. Op basis van deze uitgangspunten bevat het inrichtingsvoorstel
van B&H de volgende kernpunten:
a. Het afsluiten van de Nieuwe Waterweg door een zeesluis, om het verlies
aan zoetwater tegen te gaan en de indringing van zoutwater te beperken.
b. Het niet verzilten van het VZM om dit bekken te kunnen behouden als
zoetwaterbekken en via doorspoeling met rivierwater een verbetering
van de waterkwaliteit na te streven.
c. De uitstroming van rivierwater via het Haringvliet naar zee zodanig
te verlengen dat geen zout water doordringt naar het Haringvliet en
er toch sprake is van een open verbinding naar zee (via doorsteek Goeree,
Grevelingen en Oosterschelde)
d. Het terugdringen van de invloed van zee op de rivier
e. Het vergroten van de mogelijkheden voor waterberging tijdens hoge
rivierafvoeren en stormvloed op zee.
4. Indirect worden door B&H de volgende bezwaren
geuit tegen de toekomstbeelden uit het NWP:
a. Verzilting VZM is niet nodig en betekent het verlies van een grote
zoetwatervoorraad.
b. De Kier leidt tot verzilting van het Haringvliet en tast de zoetwatervoorziening
aan.
c. In de toekomst zal de invloed van zee verder de rivier
opgaan en dit moet worden bestreden.
d. De bekkens in de ZW Delta blijven afzonderlijke eenheden. Het is
beter te zorgen voor meer open verbindingen.
e. De afwatering van de Brabantse rivieren komt in gevaar.
5. Uit de in dit memo beschreven analyse kunnen de volgende
kanttekeningen worden geplaatst bij het inrichtingsvoorstel van B&H:
a. Het huidige kwaliteitsprobleem van het Volkerak-Zoommeer wordt door
dit voorstel niet opgelost (doorspoelen met zoet water wordt pas effectief
bij debieten groter dan 200-300 m³/s).
b. Het inrichtingsvoorstel biedt minder mogelijkheden
voor waterberging dan thans in het kader van de gevoeligheidsanalyse
van de PKB Ruimte voor de Rivier wordt onderzocht (geen berging in VZM,
hoger basispeil Grevelingen en Hollandsch Diep).
c. Erg veel waarde wordt toegekend aan het herstel van een open verbinding
tussen rivier en zee die via de zuidelijke Deltawateren (Grevelingen,
Oosterschelde) zou moeten lopen. Een dergelijke doorstroming van Grevelingen
en Oosterschelde met een forse hoeveelheid rivierwater levert echter
grote risico’s voor de waterkwaliteit (zuurstofloosheid) en voor de
aanwezige mariene organismen (te lage zoutgehalten), en zorgt voor verhoging
van de basispeilen op Grevelingen, Haringvliet en Hollandsch Diep.
d. Het voorstel voor deze “S-bocht” door de Z.W Delta is op onderdelen
erg ingrijpend en daardoor afhankelijk van forse investeringen. Dit
betreft o.a. :
I. Het afsluiten van de Nieuwe Waterweg met een zeesluis
II. Het maken van een veilige open doorsteek door Goeree (eerder aangeduid
als Scharrezee)
III. De aanleg van een open verbinding tussen Oosterschelde en Grevelingen
via de Grevelingendam bij Bruinisse
IV. De aanleg van een afwateringssluis in de Brouwersdam.
V. Het lekvrij maken van de Oosterschelde kering t.b.v. waterberging
Het voorstel heeft o.a. als directe keerzijde dat:
VI. Schade kan ontstaan voor de kweek en visserij van schelpdieren en
kreeften als gevolg van het verzoeten van de Grevelingen en delen van
de Oosterschelde.
VII. Het wegvallen van waardevolle zoetwatergetijdennatuur in het Benedenrivierengebied
als gevolg van de afsluiting van de Nieuwe Waterweg
VIII. Door het in omgekeerde richting terugbrengen van de getij-invloed
op de Grevelingen en de doorstroming met zoetwater via de doorsteek
door Goeree, zal er een verhoogde stagnantie ontstaan in de voormalige
diepe getijgeulen in het westelijk deel. Dit zal ongetwijfeld leiden
tot een sterke stratificatie en een langdurige zuurstofloosdheid in
de diepe delen.
IX. De gemiddelde waterpeilen op het Hollandsch Diep, Haringvliet en
Grevelingen worden verhoogd i.v.m. een verschoven verhangcurve en de
doorwerking van zeespiegelstijging (open verbinding met zee).
Samenvattend kan worden gesteld dat er geen inhoudelijke basis is, om op grond van dit inrichtingsvoorstel een fundamentele wijziging aan te brengen in de hoofdlijnen en uitgangspunten zoals die momenteel door de Stuurgroep Z.W. Delta worden gehanteerd voor de ontwikkeling van mogelijke toekomstbeelden en de gefaseerde uitwerking daarvan.
Een dergelijke conclusie kan ook worden getrokken voor de Toekomstverkenning
van de Afsluitdijk.
Referenties:
1. Adviesgroep Borm & Huijgens, De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling,
Een analyse van het huidige zoetwaterbeheer en een inrichtingsvoorstel
voor integrale waterhuishouding, oktober 2009
2. Ministerie van V&W, RWS-RIZA, Zoet Zout Zuid-Holland, Autoecologie
van
enige karakteristieke estuariene organismen, document nr. 2000-24X,
auteur P. Paalvast, maart 2000.
3. Bureau Getijdewateren, Overgangen zoet-zout in de Oosterschelde in
het verleden, auteur T. Pieters, rapport BGW-98.1, juni 1998
Summary Experts involved by the Steering Committee Southwest Delta have written a memo about our vision, commissioned by Rijkswaterstaat-Waterdienst. This was done without a specific description of the meaning. In this memo, the following conclusion is drawn; “Summarized, it can be said that there is no fundamental reason on which the proposal compels us to make a fundamental change of the essentials as formulated by the Steering Committee Southwest Delta.” This conclusion was expected, because our vision is not compatible with the development plan of the Steering Committee. Therefore, the memo cannot be considered as an objective analysis. |
Samenvatting Deskundigen, betrokken bij de planvorming van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, hebben namens Rijkswaterstaat-Waterdienst, zonder duidelijk omschreven opdracht, een memo opgesteld over onze visie. De conclusie hiervan luidt: “Samenvattend kan worden gesteld dat er geen inhoudelijke basis is om op grond van dit inrichtingsvoorstel een fundamentele wijziging aan te brengen in de hoofdlijnen en uitgangspunten zoals die momenteel door de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta worden gehanteerd.” Dit was geen verrassing aangezien onze visie nu eenmaal niet overeenkomt met de planvorming Zuidwestelijke Delta. Het memo heeft weinig weg een objectieve analyse. |